vrijdag 26 december 2008

Alice Nahon ontluisterd


In deze eerder vreemde kersttijd, overwoekerd door een totaal a-religieuze, schijnheilige en vooral door falende machtigen opgedrongen "crisis", waarvan in grootwarenhuizen, restaurants en winkels weinig te merken valt, maar waarvan wijzere mensen wel beseffen dat zij de échte krisis, de doodstrijd van de Belgische staat én de leegte van geest en cultuur camoufleert, wil ik, bij wijze van kerstgeschenk, iets totaal anders opdiepen: de lieve gestalte van één der populairste Vlaamse dichteressen van de voorbije eeuw: Alice Nahon (1896-1933). Aanleiding is het recent (in november) verschenen boek "Ik heb de liefde liefgehad", een biografie die haar getormenteerd en tragisch leven weliswaar grondig ontleedt, maar die ook eenzijdig de nadruk legt op haar woelig liefdesleven. De auteur, ene Manu van der Aa deinst er niet voor terug om een vulgair-pornografische parodie op het alom bekende "Avondliedeken 3" ("'t Is goed in 't eigen hert te kijken") van ...Tom Lanoye ("BV"...) op te dissen en er nog een would-be pornografische prent (de dichteres naakt, de hand aan haar vagina..., terwijl "deftige" heren voorbijflaneren) aan toe te voegen.

Mijn reactie daarop, die een verdediging wil zijn van Nahon en van haar -voor velen dierbare- poëzie, hebben verscheidene zoekers ("
surfers") in mijn weblog, zeker reeds kunnen lezen in 't Pallieterke van 24 december, de dag van kerstavond. Leden van de VVNA (Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs) konden dezelfde reactie lezen in het verzorgde Mededelingen-blad van deze vereniging. Mij was het, zoals Alice Nahon zelf, op de eerste plaats om haar gedichten, waarvan vooral de latere, opgenomen in de bundel "Schaduw" (1928) en in de postuum uitgegeven bundel "Maart-April" (1936), haar een blijvende plaats hebben bezorgd in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde, te doen. Over haar leven wil ik alleen dit nog kwijt: door haar hinderlijke en zware chronisch-astmatische bronchitis waarvan de hoge koortsen uiteindelijk tot haar al te vroege dood (36 jaar) hebben geleid en vooral door de zes "verloren jaren" in het "gesticht" te Tessenderlo, waar zij moest verblijven wegens haar verkeerdelijk toegeschreven tbc, werd zij, vrolijk van aard, uiteindelijk verbitterd en schijn-vrolijk. Dat heeft zij in een zeer sterk, synthetisch gedicht "Schaduw" (in de gelijknamige bundel, 1928) weergegeven: "Ik heb de liefde liefgehad;/ Daarom wellicht heeft zij me niet bemind./ Zo doet de mooie minnaar/ met een zeer verliefde kind.// Ik heb de zon te lief gehad/ en beu van beedlen/ aan de deuren van de dagen/ ben ik geworden als een varenblad/ dat liever in de lommer leeft/ dan zon te dragen.// En daarom bouwt mijn kommer aan een huis/ waar lamp- en zonnelicht/ getemperd zijn voor de ogen/ en waar de soobre lijn van een gelaat/ en waar de vrede van een vriendschap staat/ lijk schaduw van een boom/ over mijn hoofd/ gebogen."

> Verzwegen < --------------------------

Dat
haar leven én daardoor ook vele van haar gedichten zwaar werden overschaduwd door de onvolkomenheid van haar ziekelijke toestand én door het vergeefse zoeken naar eerlijke, betrouwbare liefde, komt niet voldoende tot uiting in de nieuwe biografie, wél haar "woelig liefdesleven". Versta me niet verkeerd, lezer(es): ik ontken geenszins haar vrijerijen met vrienden en minnaars! Ik citeer dan ook uit mijn jongste uitgave van Nahons "Verzameld Dichtwerk" (Pelckmans, 1996) om het verwijt van de biograaf te ontkrachten dat ik de dichteres heb voorgesteld als een soort (halve) heilige, eenvoudig en vroom. Blijkens getuigenissen, o.a. van haar beste vrienden Fernand Berckelaers (Michel Seuphor), Geert Pynenburg en Renaat Korten is zij wel degelijk (ook) een lieftallige vrouw geweest. Maar Van der Aa verzwijgt mijn benadering in de inleidende biografische schets bij de vierde uitgave van haar "Verzameld Dichtwerk" (1996): "Zinnelijkheid en vrije liefde waren haar niet vreemd. Uitdagende pose en verbottering al evenmin. Zij was een vrouw van vlees en bloed en een nonconformiste." De auteur heeft dat veronachtzaamd (?), want ik zag haar helemaal dan als de "heilige", die ik en "Vlaams-nationale en behoudsgezinde kringen van haar willen maken, o.a. in 't Pallieterke". Mijn beknopte schets van haar leven kon geen diepgaande biografie zijn, wél een inleiding tot haar poëzie! Maar ja, hoge bomen vangen veel wind. Zo vergaat het ook Alice Nahon. Niet haar gedichten, die zij schreef voor "Jan en alleman" en die ook "geletterden" konden smaken, maar de sensatie van haar "liefdesleven" zijn voer voor de cultuurloze, ondraaglijk lichte pers van nu.

Manu Van der Aa heeft, na jarenlang bronnenonderzoek, waardevol werk geleverd met deze biografie. Die wordt echer ontsierd door onnodige en storende "
uitschuivers". Jammer genoeg miskent hij ook de inhoudelijke en vormelijke evolutie die Nahons gedichten, van de sentimentele "Vondelingkens" en "Op zachte vooizekens" naar een vrijere, meer humanitaire (soms bijna expressionistische) poëzie, in "Schaduw" en in haar laatste gedichten heeft geleid. Juist die ontwikkeling maakte van haar een grote dichteres, een belofte voor de toekomst.

woensdag 17 december 2008

Oude en nieuwe kerstpoëzie in de Lage Landen


De Nederlanden, en meest van al de Zuidelijke (Vlaanderen en Frans- of Zuid-Vlaanderen) zijn ongemeen rijk aan oude en nieuwere volksliederen, zowel van wereldlijke als van geestelijk aard. Tussen die duizenden liederen, waarvan er vele oudere verloren zijn gegaan -soms slechts mondeling overgeleverd en niet opgetekend- treffen we vele honderden kerstliederen aan. Maar ook de modernere Nederlandse literatuur bevat pareltjes van kerstgedichten, die het (her)lezen en voordragen waard zijn, al blijft het huidige onderwijs danig in gebreke, wat het lezen, laat staan het kennen van mooie en ontroerende gedichten betreft.

Zoals ik enkele jaren geleden al deed, wil ik hier een bloemlezing van enkele van onze mooiste kerstliederen en -gedichten samenbrengen, die hart en geest van velen nog steeds kunnen ontroeren! Naast enkele modernere, latere kerstgedichten, stap ik over naar die soms wondermooie - door het zingende volk overgeleverde - oude, volkse kerstliederen. Ik begin met een eerder ongewoon soldatesk kerstlied van mijn oude vriend Wies Moens, tegen de donkere achtergrond van onze volkse ontvoogdingsstrijd: "
Gang ter Kribbe", uit de bundel 'Golfslag' (1935):

GANG TER KRIBBE
----------------------------------
Ons begeleidt niet der engelen Gloriazang.
Er is geen ster, geen hemels citerspel.
Duister de weg ter Kribbe, laag de lucht,
en nevelflarden slieren over 't veld.

Grindpad en keien; dat vliedt maar onder den voet!
Bomen schuiven voorbij, en wat in den donker,
blijft onherkenbaar; lichtloze stulp
of scheefgezakte schelf.
Rukken wij voorwaarts? Komt er het doel van den tocht
zélf naar ons toe?
Niemand klaart het geheim.

Geen lied van serafs in de lucht,
geen klank van violen.
Slechts de doffe stap van twee kameraden
stoort de stilte der Nacht;
de stap van twee soldaten,
elk met zijn kwaad belaân,
elk met een vlam in 't hart:
den God die wordt geboren in een woel'gen tijd,
haastig om kracht te bidden voor den groten kamp.

De schansen roepen!!
Waatren van nood en ondergang
bestormen wild der wereld oude dijken.
Paarden der steppe gelijk, steigren de bare' overal!
Wij staan op een landtong, ver in zee,
door schuim ombrand en wind;
twee makkers in 't geweer op een verloren post.

Stonden wij stil? Wij gaan alweer, wij gààn.
Willen het kind zien van de zuivre Maagd,
waar 't rust tussen herders en dieren;
treên, met Zijn lach in het hart,
onder de strijdbanieren;
twee uit de honderden, twee uit het stout regiment
dat géén verloren posten kent,
maar zwijgzaam, verbeten,
worstelt tegen duivel en hel,
om een stuk van het Godsrijk
op deze lage, zompige gronden
aan de grijze zee!

WIES MOENS
--------------------------------------------------------------------
Voor de liefhebbers van (kerst)muziek en -poëzie: bovenstaand gedicht zal ik voordragen tijdens het eerste kerstconcert van de "Elza Vis-De Clercq Stichting" en de "A
ntwerpse Kunstvrienden", op zondag 21 december (zondag v'o'or Kerstmis) om 15 u. in de Carolus-Borromeuskerk, bij het Consciencepleintje in Antwerpen. Tijdens dat concert zal er kerstmuziek en -liederen worden uitgevoerd door o.a. de Noord-Nederlandse zanger Pieter Vis, door de Duis-Nederlandse sopraan Isabel Delemarre en het Mechels Vocaal Ensemble, begeleid door cellist Thomas Tooten en pianiste Albina Svirski. Hector van Oevelen leest een fragment uit Timmermans' "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen". Zeer aanbevolen! Toegangskaarten (10 €) en informatie zijn te bekomen bij: Mia Brans- Dujardin, tel. 03-230.24.62, e-post: mia.dujardin@scarlet.be; Hector van Oevelen, tel. 03-744.13.55, e-post: hector.van.oevelen@hotmail.com én ook in kerk.
--------------------------------------------------

Van Moens' indrukwekkende gedicht stap ik over naar één van onze oudste Vlaamse kerstliederen (15de eeuw):

"
EEN KINDEKIJN IS ONS GHEBOREN"
-------------------------------------------------------------
Refrein:
Een kindekijn is ons gheboren in Bethlehem:
Des hadde Herodes toren. Dat scheen aan hem.

1. Drie coonghen uit Orienten Quamen uut Jerusalem,
si vraechden waer is gheboren Die coninc der Joden:
Wi saghen in Orienten die sterre sijn
wi comen om 't aenbeden dat kindekijn.

2. En doe die coon'ghen kwamen recht buiten Jerusalem;
mit vroochden dat si vernamen die sterre staen voor, Hem
ter tijt dat si vonden dat Kindekijn
in doekerkijn gewonden bij moeder sijn.

3. Doe zi dat Kintjen vonden die wast dertien daghen out
si daer offerden daer ter steden wierooc ende gout
mit also grooter weerden, het was daer noot,
si vonden den opper-Coninc van haven bloot

De zeer ongeregelde en verwarde spelling van het oude Middelnederlands is toch niet zo moeilijk te volgen.

Terug naar de 20ste eeuw. In de Verzamelde Gedichten van de grote (Noord-)Brabantse en Groot-Nederlandse dichter en criticus Anton van Duinkerken (Bergen-op-Zoom, 1903-1968) vind ik verscheidene sterke en innige kerstgedichten. Ik kies er één uit:

DE HERDERS
--------------------------
Omdat eenvoudigen verstaan
Wat door geen ingewikkeld zoeken,
Noch lezen in geheime boeken
Begrepen wordt of nagegaan,

Zijn herders toen in uwen stal
Geknield en hebben u aanbeden:
Dat is tweeduizend jaar geleden
En nog weet elk het overal.

Geen mens heeft ooit hun naam vermeld,
De rest van hun onschuldig leven
Is door geen wetenschap beschreven,
Word slechts aan kinderen verteld.

ANTON VAN DUINKERKEN
----------------------------------------------------------------------

Terug naar de late Middeleeuwen nu, met een volkslied over het kerstgebeuren dat daarbij de lof zingt van Onze-Lieve-Vrouw. In de vijftiende eeuw (en eerder?) gezongen door velen, werd het in 1508 te Antwerpen opgenomen in een bundel met talrijke religieuze en uiteraard christelijke liederen, met de titel: 'Dit is een suverlijc boecxken'. De melodie werd later afgedrukt in 'Een devoot ende profitelijck boecxken' (Antwerpen, 1539). Dit lied was destijds zeer beroemd en werd meermaals gezongen. Op dezelfde melodie werd toen ook een wereldlijk "mei- en dageraadslied" - voor de geliefde - gezongen, met hetzelfde beginvers: "Het viel eens hemels douwe", maar verder wordt het een liefdeslied (meilied): "
voor mijns liefs vensterkijn..."

HET VIEL EENS HEMELS DOUWE
------------------------------------------------------
Het viel eens hemels douwe
al in een maechdekijn;
ten was nye beter vrouwe.
Dat dede een kindekijn
dat van haer wert gheboren,
ende si bleef maghet fijn.
O, maghet uut vercoren,
Lof moet u altoos zijn.

Maria en Joseph mede
sy quamen te Bethlehem waert,
want dat was Josephs stede
als ons de scriftuur verclaert,
sij en mochten nergens inne,
men wysde se altijd voort;
die hemelsche coninghinne
en was daer niet ghehoort.

Met moederliker minne
leyde si hem op haren schoot;
haer herte verblide binnen,
dat dede sin mondeken root.
Si custe hem aen sijn wanghen;
hi suchte menichfout,
daer hi quam sijn ghevangen
verlossen, jonck en out.

Ik besluit deze kleine kerst-bloemlezing met nog één kerstgedicht - juister Adventsgedicht-, heel kort maar diep: het refrein (vier regels) 'Kort voor Kerstmis' van één der grootste, moderne (Noord-)Nederlandse dichters, Adriaan Roland Holst (1888-1976), die eenzaam in Bergen (Noord-Holland) woonde en werd beïnvloed door de Keltische mythologie, waarin schoonheid en zielskracht voorop staan.

KORT VOOR KERSTMIS
----------------------------------------
Al wordt het buiten nergens wit en stil,
het maakt den ingekeerde geen verschil
als tegen Kerstmis maar binnen zijn ogen
de stilte langzaamaan weer sneeuwen wil.

ADRIAAN ROLAND HOLST
-----------------------------------------------------------------

Bij deze kleine keuze van mooie volkse kerstliederen en gedichten sluit ik aan met een, uiteraard poëtisch, kerstgeschenk aan mijn blog-lezers:

Wie voor 1 louwmaand (januari) 2009, 15 euro overschrijft op mijn rekening, nr. 979-6189 508-40 (Argenta) van Erik Verstraete, Jos Ratinckxstraat 17, 2600/Berchem, ontvangt een exemplaar van mijn jongste dichtbundel "
Gebleven is de Adel" (2006), met 64 gedichten en 4 houtsneden van de Waaslandse graficus Wim De Cock en een "Ten Geleide" van dichteres Aleidis Dierick. - Dat is een prijsvermindering van 5 euro.

dinsdag 9 december 2008

Dapper "KunstDoel" opende Kersttijd met Haydns "Die Schöpfung"


De nog vrij recentelijk opgerichte beweging "KunstDoel", een vereniging van dichters, beeldende kunstenaars en musici die het door de "Vlaamse overheid" bedreigde idyllische Scheldedorpje Doel willen bewaren als kunstendorp heeft niet voor niets haar schouders gezet onder het concert in de fraai gerenoveerde dorpskerk. De organisatoren konden geen toepasselijker en tegelijk verhevener muzikaal werk uitkiezen dan "Die Schöpfung" van Joseph Haydn. De mensen van KunstDoel, waar dynamische vrouwen als de schrijfster Dianne Nuyts, Eva van Tulden de toon aangeven, naast Frie Lauwers, initiatiefneemster van de concerten, waren na het zeer geslaagd concert dan ook heel opgetogen.

De namen van de vertolkers stonden reeds garant voor de muzikale en vocale kwaliteit, terwijl geestdrift voor het idee om Doel, indien mogelijk..., te "redden" als kunstendorp, ook de zangers en muzikanten bezielde: Cristel De Meulder (sopraan), Jan Caals (tenor), Ian Degen (bas), het koor "Vocaal Collectief"; de strijkers van "Sebastian Symphonietta", de blazers van "JongArt", voorbereid door Bob Van de Velde, en Jan Van Mol (clavecimbel). Het geheel stond onder leiding van Jan Gregoor. De meer dan eivolle kerk luisterde ademloos naar de meeslepende en krachtige uitvoering van Haydns meesterwerk. De gave vertolking van dit spiritueel hoogstaand oratorium was voor velen als een belofte van een herschepping van het duizend jaar oude Doel. Anderzijds valt nog af te wachten of de havenbazen met dit "Kunstdoel", dat niet alleen artistiek, maar ook toeristisch-economisch een belofte kan zijn, vredig en harmonisch willen samenleven met die -voor hen- "vreemde" dichters en andere artiesten... De "Vlaamse" regering, met opperhoofd Kris Peeters op kop, willen ondanks alles dit dorp toch doen verdwijnen in 2009, al staat de noodzaak van het slopen ten gunste van de uitbreiding van de Antwerpse havenmoloch al een hele tijd op de helling. Tijd zal raad brengen en de vrouwen en mannen van KunstDoel - met de befaamde dorpsdichter Mark Meekers als blikvanger- zullen zich schrap moeten zetten!

Het zijn de dichters niet
O Jezus, die Gij uit de hemel weert,
't Zijn niet de schilders, niet de houwers,
Niet de rare huizenbouwers,
Niet de schlagercomponisten
En niet zij die deemoed misten,
Niet de mannen zonder baan
En die met een vrouw meegaan.

Maar 't zijn de heeren van zaken
Die ze tot een trust kunnen maken,
Die uit eerbied voor de centen
Bidden om een hooge renten.
Die van kunst niets willen weten
Omdat ge daarvan niet kunt vreten,
Die bezadigd en correct zijn
Tot ze op hun bed verrekt zijn.

Alle mannen van gewicht
Weer die uit Uw eeuwig licht!
Amen.

Die onbekende Noord-Nederlandse dichter wist het wel: tegen de macht van geld en politiek kunnen kunstenaars niet optornen...Maar de dichters kunnen wél en beklijvender voor de toekomst het moordende onrecht dat de Doelenaars zwaar treft aanklagen. Zo deed het dorpsdichter Mark Meekers in een schrijnend gedicht:

DOELLOOS
---------------------
(ter herinnering aan Frans B.)

hij stond te veel stil bij het kwijnen van
zijn dorp, het kruipen van mossen op de
muren, huizen zonder stappen, ook zijn
hartkamer liep leeg, de toekomst gaapte

hem aan als een te diepe kuil, angst kon
hij niet van zich afslaan als een thermo-
meter. waar moesten zijn arme duifjes
hun armen uitslaan? hij wist niet meer

waar de zon opging, strooide gouden maïs-
korrels, nam zijn pet netjes af voor hij
zich verhing, liever knoopte hij een touw
aan de hemel vast vóór de grond onder zijn

voeten wegzonk. de ratelpopulieren zwegen
even, de kroppen slikten, de bemiddelaar
kwam met zijn sociaal begeleidingsplan
aardig te laat. einde van een lopende zaak.

Mark MEEKERS

zondag 30 november 2008

Muziek en poëzie voor de Advent


Beste en lieve vriendinnen en vrienden,

Graag maak ik van deze nieuwe aflevering voor mijn "Utopia dat bestaat" (Anton van Wilderode over mijn dichtbundel 'Sporen naar Utopia'...) nu eens een briefje, aangepast aan de Advent, tijd van "verwachting", die gisteren, zondag 30 november begon. Tegelijk kondig ik jullie twee bijzonder waardevolle concerten aan en roep ik iedereen, die nog gelooft in de strijd om rechtvaardigheid en schoonheid, op om ze bij te wonen. Het eerste is in feite het voornaamste, wegens de idealistische én waardevolle "doel-stelling" (...): in de 17de-eeuwse barokke O.-L.-Vrouw-ten-hemel-opgenomen kerk van het idyllische en door cultuur- en harteloze personages (ook in de "Vlaamse" overheid!) bedreigde Scheldedorp Doel wordt op vrijdag 5 december, om 20 u. het grootse oratorium "Die Schöpfung" van Joseph Haydn uitgevoerd, in het teken van het lenigen van de nood van Doel: "Und es ward Licht!". Symbolischer kan niet! Doel staat nu in het teken van de (her)schepping!

Van de vroegere, hechte gemeenschap in dit Waaslandse dorp, blijft er nog een 200-tal "koppigaards" over die niet van wijken willen weten. De vereniging "KunstDoel" -dichters, waaronder deze "blogger" en beeldende kunstenaars- streeft ernaar om het mooie dorpje, overschaduwd door de gigantische koeltorens en door sloping en vandalisme ge"haven"d als KUNSTdorp te behouden, al is het nu niet meer zo zeker of de uitbreiding van de Antwerpse haven-moloch, met nogmaals een nutteloos dok ("Saeftinghedok") wel zal doorgaan. Veel misdadig sloopwerk werd reeds, met de steun van de belgische politie, verricht, maar de kunst en in dit geval de muziek, wil daar een zinderend en beklijvend antwoord op geven.

Het programma op het "heerlijke avondje van Sinterklaas" wordt uitgevoerd door Cristel De Meulder (sopraan), Jan Caals (tenor), Ian Degen (bas), het koor "Vocaal Collectief", de strijkers van het "Sebastian Symphonietta", de blazers van "Jongart" (voorbereid door Bob van de Velde) en Jan van Mol (clavecimbel). De algemene leiding is in handen van Jaak Gregoor. Initiatiefneemster en stuwende kracht achter dit Doel-concert, waarvan de eerste editie, een uitvoering van Mozarts 'Requiem' op 16 november vorig jaar een nokvolle kerk lokte..., is Frie Lauwers, trouwe en dappere bewoonster van het bedreigde dorp. De geest van schepping en (nieuw) licht zal bemoedigend werken! De toegangsprijs is vrij hoog maar dit is te wijten aan het ontbreken van elke overheidssubsidie...Wie echt met hart en ziel wil steunen (de uitvoerende musici én de toekomst van KunstDoel!) zal er die 25 euro graag voor over hebben. Reserveren kan telefonisch: 070-22.33.30 of online: http://www.onti.be/. Kaarten zijn ook te verkrijgen bij Kleding De Rop, Grote Markt 17, Beveren en Drukkerij Cleiren, Dorpsstraat 18, Kieldrecht. Organisatoren zijn "Koma-ar Educatief vzw Antwerpen", de "Orde van het Pilorijn" (=schandpaal...) te Beveren en Calcant vzw.

Het tweede concert heeft ook een bijzonder doel, zij het niet zo acuut en levensbedreigend als het Doelse. Het vindt plaats op zondag 21wintermaand, de zondag vóór Kerstmis dus, in de luisterrijkste barokkerk van Antwerpen, de Sint-Carolus)Borromeuskerk (aan het sfeervolle Consciencepleintje). om 15 u. De bedoeling van dit eerste kerstconcert, georganiseerd door "De Antwerpse Kunstvrienden", is "eindelijk kerstmuziek van bij ons", dus een keuze uit de volkseigen kerstmuziek van Zuid- én Noord-Nederland, dus van de hele Lage Landen, te brengen. De uitvoerders zijn: het Mechels "Vocaal Ensemble Scala Vocale" o.l.v. Lode Tooten, Isabel Delemarre (Duits-Nederlandse sopraan), Dirk Bekaert (pianist), Thomas Tooten (cellist), Albina Svirski (pianiste en organiste) en "De Zwalmfanfare" (die geregeld ook optreedt op de IJzerwake). Voor een poëtische verdieping van de muziek zorgen Erik Verstraete, die het gedicht "Gang ter Kribbe" van Wies Moens voordraagt en Hector van Oevelen, die een fragment vertolkt uit "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen" van Felix Timmermans. De leiding van het concert is in handen van de Noord-Nederlandse concertzanger Pieter Vis. Inlichtingen en kaarten: mia.dujardin@scarlet.be, tel. 03-230.24.62; ward.steffens@telenet.be, tel. 015-33.72.33; hector.van.oevelen@hotmail.com, tel. 03-744.13.55; psaris@zonnet.nl, tel. 00/31-30.6382 482. Met een kleine keuze uit de ontzaglijke schat van de Nederlandse, Dietse kerstliederen en instrumentale kerstmuziek wordt ook een steentje bijgedragen tot het herstel van het historische kerkorgel van de Caroluskerk!

Laat mij nu besluiten met het sterke, strijdbaar-volkse kerstgedicht van mijn oude vriend Wies Moens, dat ik zal voordragen tijdens dit concert, op 21 december:

GANG TER KRIBBE
----------------------------------
Ons begeleidt niet der engelen Gloria-zang.
Er is geen ster, geen hemels citerspel.
Duister de weg ter Kribbe, laag de lucht,
en nevelflarden, slierend over 't veld.

Grindpad en keien: dat vliedt maar onder den voet!
Bomen schuiven voorbij, en wat in den donker
blijft onherkenbaar: lichtloze stulp
of scheefgezakte schelf.
Rukken wij voorwaarts? Komt er het doel van den tocht
zélf naar ons toe?
Niemand klaart het geheim.

Geen lied van serafs in de lucht,
geen klank van violen.
Slechts de doffe stap van twee kameraden
stoort de stilte der Nacht;
de stap van twee soldaten,
elk met zijn kwaad belaân,
elk met een vlam in 't hart:
den God die wordt geboren in een woel'gen tijd
haastig om kracht te bidden voor den groten kamp.

De schansen roepenWaatren van nood en ondergang
bestormen wild der wereld oude dijken.
Paarden der steppe gelijk, steigren de bare' overal!
Wij staan op een landtong, ver in zee,
door schuim ombrand en wind:
twee makkers in 't geweer op een verloren post.

Stonden wij stil? Wij gaan alweer, wij gààn.
Willen het Kind zien van de zuivre Maagd,
waar 't rust tussen herders en dieren;
treên, met Zijn lach in het hart,
onder de strijdbanieren:
twee uit de honderden, twee uit het stout regiment
dat géén verloren posten kent,
maar zwijgzaam, verbeten,
worstelt tegen duivel en hel,
om een stuk van het Godsrijk
op deze lage, zompige gronden
aan de grijze zee!

WIES MOENS (uit 'Golfslag', 1935)

dinsdag 18 november 2008

"Gent! Vól klinkt uw naam."


Het is alweer twee weken geleden dat ik hier nog een tekst heb geplaatst, toen gewijd aan Allerzielen en aan de doden, met name de overleden bezielers en kunstenaars, van wie Wies Moens er vier heeft herdacht in zijn werk 'De doden leven'. - Mijn stuk verscheen op 3 november jl.

Een voor de hand liggende publicatie - vooral voor de geestverwante nationalisten en Dietsers die er niet bij waren - zijn de vijf gedichten die ik mocht voordragen in Gent, dé Geuzenstad, de Dietse, Oranje-gezinde vechtstad, de koppige, opstandige stad van de Artevelden, de stropdragers voor Keizer Karel, de Geuzen van Jan Hembyze, de activisten van Domela Nieuwenhuys, de stad van Klokke Roeland, van de "optocht der torens" (Wies Moens). Deze scherpe, rebelse gedichten pasten helemaal bij de vechtstad Gent. Ze sloten aan bij de lezing van Voorpost-voorzitter Johan Vanslambrouck over de Frontbeweging (1916-'18) en bij de voordracht van Francis Van den Eynde over "het activistisch avontuur" en de korte zelfstandigheid van Vlaanderen (december 1917 - november 1918)....

En nog iets: de stad Gent is mij, als oud-student Germaanse aan de universiteit aldaar (1962-'66) bijzonder dierbaar: ik genoot daar van de cursusen van enkele uitmuntende professoren, o.a. Herman Uyttersprot (Rilke, Kafka, Heine, Goethe...) en de Antwerpenaar Walter Couvreur, een meester in de -vergelijkende- taalwetenschap, vooral in de Indo-Germaanse taalfamilie, waarvan hij enkele nieuwe, onbekende talen ontdekte, met name "Tochaars" en "Hettitisch" (zéér lang geleden in Klein-Azië...)- Bovendien ben ik door bloed en afstamming géén Antwerpenaar (Brabander dus), maar een (Oost-)Vlaming, wiens ouders geboren werden en jong waren, resp. in het Meetjeslandse Ursel (vader Pol Verstraete) en in het "Gentse" Evergem (mijn zeer geestdriftige, poëtische moeder Bertha De Meester...) Beiden hebben hun jonge liefde beleefd in de straten van Gent en beiden zouden de hier volgende gedichten met passie hebben voorgedragen! De twee voornaamste en begaafdste Dietse of Nederlandse dichters, Wies Moens en René De Clercq hebben, evenals ikzelf, in Gent Germaanse filologie gestudeerd en droegen daarom "zo hoog hun hoofd!"

Ballade van de IJzerbedevaart
---------------------------------------------
(Aan Anton van Wilderode)
---------------------------------------------
I.
Ooit gaf de stoute strijd aan 't IJzerfront
aan dit ontzielde volk een klein geweten.
Door 't offer van de ridders-frontsoldaten vond
een kleine schaar de weg naar het verlaten veld.

De staatse haat ontstak een broeihaard van geweld.
Een bedevaart deed stap voor stap belijden
de Dietse eigenheid die in de storm der tijden
werd neergedrukt, misvormd en uitgeteld.

Toen kreeg die kleine kern een goed gezag
van volksgetrouwen, die zich schaarden
aan de zijde van de Vlaamse kleinen, de gewijden
door eenvoud en verdriet. Dat waren àndere tijden.

II.
Maar weer bleek 't lot het arme Vlaanderen niet genegen.
Ten tweeden male leidde een wereldbrand
de beste van ons volk weer op verdeelde wegen.
De staat keek grijnzend toe en greep de kans

om volkscultuur en eigenheid te slaan,
te wurgen in zinnebeeld en trouw aan idealen.
De zuivere toren mocht niet blijven staan.
Hij moest en zou de harde tol betalen,

die de vijandige staat weer eisen dierf
van 't lamgeslagen en verscheurde volk.
Geen toren kan bij nacht de haar weerstaan:
de daders konden ingestraft hun gangen gaan

III
Voor 't Zuidelijk Nederland rees zwart de tijd:
zijn 'Zwartboek' schreef Wies Moens, héén ging Verschaeve,
monddood werd 't Dietse Vlaanderen, wijl de staatse nijd
de trouwen nedersloeg. Maar, als een goddelijke gave,

in nood en fel verweer, stond weer een kleine schaar
voor nieuwe arbeid klaar: de toren moest herrijzen.
Trots en verbeten stonden, wist van Wilderode,
Vlaanderens vendels, van nieuwe tijd voorbode.

De bedevaarten brachten velen op de been.
Volk en leiders gingen eindelijk beseffen
de echte nood van 't land en steen na steen
herrees de ranke toren en niemand zou verheffen

een stem van onbegrip. Geen wanklank viel te horen.
Alleen nog geestbederf kon deze opgang storen..
Ontrouw en eigenbaat tastten t'och leiders aan.
Het volk, geheel verward, kon geen bedrog verstaan.

't Vergif was uitgestrooid door eigen "leiders".
De harde tweespalt voel niet meer 't ontwijken.

Wie zorgt voortaan voor schoonheid en voor volkse trouw?
Een nieuwe Dietse kern zal waken en her-ijken!

Erik VERSTRAETE (uit 'Gebleven is de Adel', 2006)
---------------------------------------------
De eerste toren
(24 augustus 1930- 15/16 maart 1946
---------------------------------------------
Er stond een hoge toren recht
een zuil van blond graniet;
een vonnis werd hem aangezegd
het vuur laf aan de lont gelegd
en hij weerstond het niet.
Gelukkig heerst hier Recht-en-Wet:
het onderzoek werd ingezet.

Maar nauwelijks is de holle kolk
van rook en woedend gruis
geledigd in een zwarte wolk
of dit verdomd geduldig volk
droomt van een ander kruis.
De daders rest een korte pret:
het onderzoek werd ingezet.

De witte zerken zijn gescheurd
geblakerd of verbrand,
de doden, aan hun derde beurt
en voor de derde maal betreurd,
werden met zachte hand
in hun nieuw stenen graf gebed.
Het onderzoek wordt voortgezet.

De dage van een zwarte maart
worden april en mei.
De ondaad blijft onopgeklaard;
de daders, die men kent en spaart,
de daders lopen vrij.
Maar, Vlaamse lieden, opgelet:
het onderzoek wordt voortgezet.

De rechters, onverlegen thuis,
leggen hun tabberds af.
De resten van een zuiver kruis,
een doodvermoeid vernietigd gruis,
sluit zich weer als een graf.
De schone vormen zijn gered;
het onderzoek wordt stopgezet.

Anton van Wilderode
(IJzerbedevaart 1966)
---------------------------------------------

De frontlijn tussen ons, maar één met u,
gesarde Broeders, één in geest en wil,
gedreven door den zucht naar 't zelfde heil,
verhieven wij die achterbleven, koen
de vaandels van 't verzet tegen de macht
van schijn en leugen, die ons bot bedroog.
In 't oude land sprong nieuwe drift omhoog,
een nieuw gezang weeklonk van gouw tot gouw:
een fel gezang, dat aan de luchten joeg
als lentestorm met forsen stoot op stoot;
een hard gezang, dat heldre vonken sloeg
uit wat de tijd versteend had; hamerdeun
en zwaardgezoef inenen, zang der daad!
Wie medezong, hém werden strop en lood
beloofd door hen die over 't grauwe graf
'u, Broeders, nog vervolgden met hun smaad,
en klisten dicht tezaam bij 't kriepend rad
van 't staatse schip dat droeg hun baat, hun buit...
De wind der vrijheid woei: geloofd zij God,
dat ik mocht stappen in zijn groot geluid!

Wies MOENS
(uit 'Het Spoor', 1944)
---------------------------------------------

Was ons verzet om niet, -- verloren gaat
de schone kracht die 't wekte, nimmermeer!
Een stroom werd losgewoeld, die zwelt al-voort,
aan roering innend, winnend aan geweld
dat niets ten langen leste toomt of stuit.
Dit fier geloof houdt op hun tredgang in
den kerkermolen duizend mannen kloek;
en die, verguisd als zij, aan vreemden dis
zich nederzetten, richten 't hoofd omhoog,
daar eendre zekerheid hun hart verheft.
Nog raast en daast verblinde volk, verwijt
de trouwen voor verraders, telkens weer.
Zijn blindheid duurt niet làng. Wanneer de tijd
zich wendt (wat snel gebeurt), voorbij de roes
der ketterjacht zal zijn, der Geuzenjacht,
ziet het, beschaamd, de waarheid in 't gezicht:
dat zij die joegen, waren 't boze wild
van rechtverbijters, azers op zijn bloed,
wijl de gejaagden staan in 't witte licht
als zuivre minnaars van zijn echtste goed.

Wies MOENS
(uit 'Het Spoor', 1944)
---------------------------------------------

De slechte staat
---------------------------------------------
(terugdenkend aan René De Clercq)

Reeds kan, reeds lang ligt deze staat,
gekweld door eindeloze kwalen,
en door de roofzucht van de Walen,
te lijden aan de ziekte van de haat.

Haat met vervalsing en geweld,
door onze bron, de oude Nederlanden
te scheuren met baldadige handen
ten dienste van een Frans bestel:

dé rover sedert vele eeuwen,
die d'oude Dietse taal van duizend jaar
als erfvijand bedreigt. Maar leeuwen
wapperen weer, gedragen door een schaar

van dappere getrouwen, die de heren van de haat
en van 't geweld naar ondergang geleiden,
zónder steun van d'Europese technocraat!
Zij zullen volk en land weldra bevrijden!

De vrijheid komt wel zeker, maar de geesten
van 't misleide en bedrogen volk
zijn nog niet klaar. Een Nederlandse tolk
moet helderheid en waarheid 't meest

aan velen schenken. Het échte weten
doet de zieke, slechte staat,
met verachting, zonder eigenbaat,
in zielige dood totaal vergeten!

Zo zullen Vlaanderen én het hele Nederland
ten slotte zegevieren en eigen toekomst
voor de Lage Landen aan de Noordzee-rand
voor eeuwen bouwen en onaangerand!

Erik VERSTRAETE
(Guldensporenfeest, 11 hooimaand 2008)
---------------------------------------------

maandag 3 november 2008

De doden léven


Allerheiligen en Allerzielen: twee oude bezinningsdagen die ons op de weg naar het leven na de dood, naar het "hiernamaals" verplaatsen. Die wonderlijke dagen zijn nu voorbij, maar de hele maand november is een dodenmaand. Ooit werd ze "slachtmaand" genoemd door boeren en veehouders, wegens het slachten van het vee. De diepere betekenis van het herdenken van dode familieleden, vrienden en geestverwanten staat haaks op het slaafse materialisme van deze onzalige tijd! Toch is de oude traditie van het bezoek aan de graven van dierbare overledenen nog springlevend! Het is een wonderlijk verschijnsel dat zo veel mensen op die eerste twee november dagen piëteitsvol en soms met duidelijke overtuiging, maar onwennig en wat haastig, een bezoek brengen aan de graven van hun geliefde en soms hevig betreurde doden. Zij allen dragen in de arm een bloempot met chrysanten, soms met andere bloemen, soms een tuiltje of een krans van verschillende soorten bloemen. Dit in stand houden van de oude verering van geliefde of bewonderde doden is in feite veel ouder dan de katholiek-christelijke traditie. De voorouders hebben bij alle volkeren en culturen over de hele wereld altijd een soort magische betovering opgewekt. Egyptenaren, Grieken, Romeinen, Kelten en Germanen vereerden en koesterden hun doden. Met het nodige eerbetoon nemen de christenen afscheid in een Eucharistieviering, al dan niet toepasselijk opgeluisterd met liederen, muziekstukken, gedichten en toespraken, die nadien ook bij het graf worden voortgezet. Maar ook ongelovige, "heidense" en cultuurbewuste mensen eren veelal nadrukkelijk hun doden én hun voorouders. Voor hén geldt, evenals voor alle anderen, het aangrijpende gedicht van Ward Hermans: "Unheimlich ist die Kraft der Toten. Sie tragen die Völker, die Erde..."

Soldaten en andere strijders voor onze volkse, Vlaamse en in wezen Nederlandse zaak, wekken tijdens hun uitvaartdienst soms intense ontroering op als hun "oude" afscheids- en treurliederen worden gezongen. Bij ons, Vlamingen en bij sommige Duitsers weerklinkt af en toe nog het droevige lied "Ik had een wapenbroeder", naar het lied "Ich hatt' nen Kameraden..." van Ludwig Uhland. Ook mooi, maar echt versleten zijn bij ons "Blijf mij nabij" en "Vaarwel, mijn broeder". Naar mijn mening moet een -christelijke en/of volksverbonden- uitvaart de grootheid en de levenwekkende kracht van onze voormannen, dichters, kunstenaars, militanten -de niet erkende en verdrongen elite van ons Nederlandse volk dus- nadrukkelijk oproepen. Ik denk daarbij aan de vier overleden vrienden en geestverwanten die Wies Moens herdacht: Dr. Jan-Oscar De Gruyter (1885-1929), in 1934 in het De Gruyter-Gedenkboek; Lodewijk Dosfel (1881-1925), in een gedenkrede bij de onthulling van zijn grafmonument in september 1935; Karel van den Oever (1879-1926), in een opstel, in "Dietbrand", tien jaar na zijn overlijden en ten slotte die eerste Dietse dichter bij uitstek, René De Clercq (1877-1932), in een lezing te Mechelen en te Amsterdam, bij de zestigste herdenking (op 14 november 1937) van zijn geboorte. Voor Moens waren deze doden ten volle levenden, door het voortbestaan van hun geest én door de grote uitstraling van hun -dichterlijk-artistieke inzet voor de volkse, Dietse zaak! Hij bundelde deze vier aangrijpende herdenkingen in het boek "De doden leven", uitgegeven in 1938 door De Phalanx in Brussel en de Amsterdamsche Keurkamer. Lezers van deze weblog kunnen die tekst vinden in "Proza II" van Wies Moens (1970).

Ik wil deze benadering van het grootste van alle filosofische, religieuze, artistieke en humane thema's, de dood, besluiten met het mooiste gedicht daaraan gewijd, het is ook een herfstgedicht van de grootste moderne Duitstalige dichter, Rainer Maria Rilke (1875-1926). De dood -volgens Ernest van der Hallen ook "een vriend, een wonder man"- is in deze zo herfstelijk- zangerige verzen subtiel aanwezig:

H E R B S T
--------------------------
Die Blätter fallen, fallen wie von weit,
als welkten in den Himmeln ferne Gärten.
Sie fallen mit verneinender Gebärde.
Wir alle fallen.
Diese Hand da fällt
und sieh dir die andere an,
es ist in allen.
Und doch ist Einer
welcher dieses Fallen
unendlich sanft in Seinen Händen hällt.

woensdag 29 oktober 2008

Wim Maes wekte postuum ontroering en kameraadschap


Er zijn maar heel weinig Vlaams-nationale of Dietse voormannen of leiders, die, naast bezielende dichters als Rodenbach, Verschaeve, Wies Moens en Anton van Wilderode, ook in deze - geest- en cultuurloze - tijd nog ontroering én echte volksverbondenheid en kameraadschap kunnen opwekken. Twee van hen, Karel Dillen en Wim Maes, muntten daarin uit. Nam een eivolle Antwerpse kathedraal in de eerste meidagen van vorig jaar ontroerd en heel bewogen afscheid van de stichter en voorzitter van het Vlaams Blok-Vlaams Belang (de allereerste naam in 1977-'78 was "Vlaams-Nationale Partij"/ VNP), dan bracht Voorpost op zondag 12 oktober jl. een, zij het heel wat kleinere, groep van oud-gedienden, vrienden en sympathisanten samen in Brasschaat, waar de onvergetelijke VMO-leider Wim Maes 40 jaar geleden - op 3 oktober 1968 - veel te vroeg overleed. Voor de doorbraak van het Vlaamse - ook volks-Dietse - nationalisme waren Wim Maes en zijn "mannekes" gewoon onmisbaar. Voor de groei van de Volksunie, voor betogingen en protest-acties, o.a. tegen de Franse preken in twee Antwerpse kerken, aan de verfransende, "Vlaamse" Noordzeekust, in de Voer, tijdens de - vergeleken met nu "heroïsche" - Marsen op Brussel en bij tientallen andere gelegenheden waren de VMO-militanten van Wim Maes onmisbaar. Zij voerden uit wat Cyriel Verschaeve al in de jaren 1930 vooropstelde: een durvende en overtuigde militie te zijn, die congressen, landdagen en betogingen daadwerkelijk wist te beschermen! Over de Wim Maes-herdenking van Voorpost, in feite de opvolger van de VMO van Wim Maes, Bob Maes en Bert Eriksson, heeft mijn jonge kameraad en Voorpost-militant Björn Roose, reeds ruime aandacht besteed op zijn weblog, "Geen Björn Roose zonder doornen". Ikzelf wil me hier beperken tot de drie gedichten van weerbaarheid en ontroering, die ik, op verzoek van Voorpost-actieleider Luc Vermeulen aan het graf van Wim Maes en in de gemeentelijke school heb voorgedragen. Uit onze betere volksverbonden en nationalistische lyriek gekozen, zijn het mooie gedichten die beklijven en die de lezers van mijn blog wel eens kunnen bewaren. Ik geef er een kleine toelichting bij, want overal in het "Vlaamse" onderwijs, middelbaar én universitair, zijn gedichten als deze gebannen, om de bekende redenen.

Het eerste gedicht dat ik aan het graf voordroeg is er één van onze "oude" vriend Jos Vinks, één van onze beste dichters, weemoedig, strijdbaar-nationalistisch én ook erotisch in de betere zin van het woord. Jos Vinks, die een deel van zijn vroegere poëzie onder schuilnaam "Jos Dierickx" schreef, was een romanticus en een melancholicus, zoals Karel van de Woestijne, Alice Nahon en Blanka Gyselen. Op de morgen van het schokkende bericht van Wim Maes geheel onverwachte door - door een hartstilstand, gevolg van betwistingen met de VU-top rond zijn VMO?- schreef Jos dit aangrijpend In Memoriam, zéér realistisch en vanuit een diep meevoelen:

In Memoriam Wim Maes
--------------------------------------
De morgen werd paars toen 't bericht werd gesproken;
de stemmen der mannen werden hees van de smart
en in d' ogen der vrouwen zijn tranen ontloken:
de rouw der eenvoudigen greep recht naar het hart.

Er was geen ijdel gebaar in dit leven,
geen kleurige zeepbel van sierlijke schijn.
De zilveren trouw, in het wapen geschreven,
trok doorheen dit leven één onbuigzame lijn.

Onder 't brandende lover, onder ruisende regen
is Vlaanderen zijn laatste tocht meegegaan.
Treedt vrijheid eens aan uit het uur onzer zege,
dan zal blinkend zijn naam op de vlaggen staan!

Jos DIERICKX
----------------------------------------------------------------------------

Een andere, volksnationalistische dichter, Roni Ranke uit Oost-Vlaanderen, legt de nadruk op het onschatbare van het bruuske verlies van deze voorman:

In Memoriam Wim Maes
---------------------------------------
Spaar ons de bloei der paarse asters en krysanten,
die Vlaanderen zo vaak troosteloze tijding heeft gebracht;
de jagers slaan de zomer dood: - val der fazanten,
betoverend symbool dat ondergaat in nevelvuil en nacht.

De dorpse huizen hokken in het huiv'ringwekkend duister
maar torens uitgezet als wachten geven luid de boodschap door:
"Hém strekte blinde liefde voor zijn Volk tot luister,
verdrukt gaf hij de drang der schone wederspannigheid gehoor!"

Reeds arm aan leiders, voorman, 'u nog moeten missen
de bloesemende voorspoed wordt in Vlaand'rens boomgaard ruw geschaad:
wie zal na u de lijm van onze veren wissen,
het afgewezen kruit opnieuw bestemmen voor de buks der daad?

Er zal voor u geen plaats zijn onder d'eigen groten,
gij stondt daarvoor als geus te eenzaam en te koppig aan de boeg; -
het blijft nog lang een tocht van dobberende boten,
weerom verloor de vloot een onverschrokken kapitein te vroeg!

Roni RANKE
-------------------------------------------------------------------------------------------------

dinsdag 7 oktober 2008

De volks-Dietse verwachting van dichter Jos Vinks


De mooie en zinvolle oude volksnamen - het meest en het eerst door Guido Gezelle opnieuw gebruikt - voor oktober als de maand van het zaaien en van de druiven- of wijnoogst, voeren me terug naar één van onze weemoedige én strijdbaar volks-Dietse dichters: Jos Vinks. Van hem, oude vriend, medestichter én voorzitter van onze Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs (VVNA) op het eind van zijn leven tot aan zijn dood (2000), zal ik volgende zondag, de twaalfde van de melancholische oktobermaand, op de Voorpost-herdenking van dé idealistische militantenleider bij uitstek, Wim Maes, het gedicht "In Memoriam Wim Maes" voordragen. Veel te vroeg, op 3 oktober 1968, overleed deze onvervangbare leider in Brasschaat. De vorige aflevering van mijn Utopia-weblog, was al aan Wim Maes gewijd, bij wijze van aankondiging van de Voorpost-herdenking in Brasschaat. - Het ideaal van Wim Maes en van zijn "mannekes" was ook dat van verscheidene nationalistische poëten. De jongste tijd lijken we er steeds dichterbij te komen. Onze verwachting groeit! - In die geest druk ik hier de vier laatste gedichten af, samengebracht onder de titel "Verwachting" in Jos Vinckx' bundel "Wapen en Woord", in de latere versie van de eerste reeks "Verzamelde Gedichten" (De Roerdomp, Brecht, 1984):

VERWACHTING
--------------------------
Dit is de stilte, Volk, v'o'or dat de stormen
de dijken breken van uw kalme stroom.
Nog klemt het dwangbuis u der oude vormen
dich reeds rijst 't wassend water van uw droom...

De blonde morgen wenkt zoals het koren
waarin de vlmgloed der papavers slaat.
Uit kelders van de nacht stijgt gij, herboren
en breekt de ketens van een oude staat.

Reeds groeit in 't paarse licht het zeker teken:
het eenzaam goud van een ontplooide vlag.
Zijn bliksem zal de wolken openbreken
tot 't helder vuur van uw bevrijdingsdag.
--------------------------------------------------------------------------

Ik hoor de nachtegalen van uw zomers zingen
in gouden stilten die gij openstiet,
Volk, dat nu oprijst uit herinneringen
en in de broze klanken van dit lied:

'uw lied, dat op de avondwind gedragen
opstijgt, over de tuinen van april,
over de lege velden en de hagen
tot in de huizen, laag en winterstil,

wekkend het heimwee naar de zomerdagen
en naar een land, goud in de middagzon;
een lied dat stierf in onze nederlagen
doch dat in onze kinderen heregon,

helder herhaald: een echo onzer dromen,
stem van ons bloed en richtsnoer in de strijd,
doorademd lied, waar in elkander stromen
mijn liefde, Volk - en uwe eeuwigheid.
-------------------------------------------------------------------------------

Is dit uw late herfst, het broze licht der dagen,
de paarse morgen als een vreemd gelaat,
of is het lente, volk: een teer en zoet behagen
dat in de schaduw van een grote zomer staat?

Is dit 't bevrijden uit de stramme stilten,
breekt lente op uw boom de knop tot blad,
tot bloesem open? Treedt gij uit de kilte
waarin het lamerduister u omsloten had?

Of is dit 't grote waaien, dat de zomers
onttakelend, door grauwe luchten drijft?
Is dit het smalle vuur dat brandt in winterkamers,
het schraal bezit dat ons als enig teken blijft?

Of geurt de lente reeds in 't groen der bomen
en is de bleke zon haar glimlach aan de wand?
- Dit is uw antwoord, volk: 'k wil van mijn vrijheid dromen
en van uw zomer, Nederland;
-----------------------------------------------------------------------------------

Ik heb om jou gevochten, land der vaadren,
ik heb geleden, in lichaam en in ziel.
Jouw toekomst bleef de mijne elke dag omkaadren
ook nog toen naast mij 'n vriend al stervend viel.

Ik om jou geleden in de bittre nachten
en 'k hoorde nog je stem, je lied: herinnering
tot in de cel met 't bittre en lange wachten:
droom van een vrijheid die ik tot het eind bezing....
-------------------------------------------------------------------------------------

Wegens zijn inzet "
aan de verkeerde kant" en meer nog wegens zijn volkse,Vlaamse en Nederlandse nationalisme, is Jos Vinks, één van onze betere dichters, tijdens zijn leven nooit naar waarde erkend, noch gewaardeerd of bekroond geweest. Hij verdiende beter!

dinsdag 16 september 2008

Herfst stemt tot inkeer en herdenken: Wim Maes en Doel...


De herfst klopt - regenend, waaiend en duisterend - aan deuren en vensters: "officieel" begint hij op zondag 21 september, maar deze meteorologische datum stemt niet overeen met ons "herfst-" of "najaarsgevoel", dat met verbondenheid met de natuur te maken heeft. Natuurverbonden mensen, boeren en dichters voelen, horen, ruiken en zien de naderende herfst. Voor vele mensen is de herfst een soort van intrede tot het behaaglijke winterseizoen, met brandend haardvuur en gezellige familiefeesten: Kerstmis (Joel) en Oudejaar-Nieuwjaar. Maar lang niet voor allen, zeker niet voor de echte armen, wier miserie nooit ophoudt. Voor de Vlaamse Beweging, onze ontvoogding en de lange doodsstrijd van het zieke België zou je het bevrijdende, ultieme einde hopen, wensen en verwachten, maar met deze groep halfslachtige "Belgisch-Vlaamse" regeerders, gaan we ons weer eens vervelen bij eindeloze pogingen en mislukkingen. Het zal worden, zoals onze vriend Bert Eriksson ooit zei: "Vlaanderen zal niet vrij worden door toedoen van "zijn" regeerders, maar door de inzet van zijn dolle idealisten!" De naam Eriksson voert me naar dé eerste, zo eenvoudige, beminnelijke en geëerbiedigde leider van de VMO (Vlaamse Militanten Orde), Wim Maes, die zo hartstochtelijk zijn land en volk beminde en van de strijd tot het uiterste voor onze Vlaamse, Dietse zaak overtuigd was. Véél te vroeg, wellicht door té felle spanning bij conflicten en onenigheden, overleed Wim 's nachts en geheel onverwachts, op 3 oktober 1968, aan een hartaanval, bij het aanbreken van de herfst. Hij was pas 43 jaar oud! Tijdens de voorbije IJzerwake heb ik hem herdacht met het volgende gedicht van mijn - acht jaar geleden, in 2000 - overleden collega-dichter en nationalistische auteur en strijder, Jos Vinks. Ik zal het gedicht voordragen op zondag 12 oktober in Brasschaat, waar de leider in zijn woning overleed. Dit tijdens de Voorpost-herdenking van de onvergetelijke VMO-leider. Ik druk hierbij het volledige gedicht af:

In Memoriam Wim Maes
-------------------------------------
De morgen werd paars toen 't bericht werd gesproken;
de stemmen der mannen werden hees van de smart
en in d'ogen der vrouwen zijn tranen ontloken:
de rouw der eenvoudigen greep recht naar het hart.

Er was geen ijdel gebaar in dit leven,
geen kleurige zeepbel van sierlijke schijn.
De zilvere trouw, in het wapen geschreven
trok doorhéén dit leven één onbuigzame lijn.

Onder 't brandende lover, onder ruisende regen
is Vlaanderen zijn laatste tocht meegegaan.
Treedt vrijheid eens aan uit het uur onzer zege,
dan zal blinkend zijn naam op de vlaggen staan!

Jos Vinks

En inderdaad, zoals het gedicht zegt: de rouw, de smart, de ontsteltenis bij het vernemen van de geheel onverwachte dood van deze nog jonge voorman, was overweldigend. De begrafenis in Brasschaat werd door duizenden bijgewoond. Het verlies van een idealistisch militantenleider van zijn formaat was onherstelbaar. Om de verachte staat de doodsteek te geven, zijn leiders van zijn formaat nodig, en geen huichelachtige eerste communiekanten als ene Kris Peeters, die eerder aandacht besteedt aan het slopen van het idyllische Scheldedorpje Doel en aan het verjagen van zijn bewoners dan aan het niet meer te vermijden "verlaten" van de vijandige Belgische staat!

Aan Doel, dat nu - geheel ten onrechte en zonder enige "praktische" noodzaak voor de "heilige" haven - moet wijken, zal ik de volgende dagen of weken nog aandacht besteden. Een VMO mét een leider als Wim Maes, "omme 't land te bescermene" zou daar nu voor echt verweer kunnen zorgen. Maar hier geldt weer het bitter woord van Berten Rodenbach: "De gilden zijn voorbij, en Vlaanderen heel gans..."

woensdag 3 september 2008

Een theatrale herinnering: "Sneyssens" van Rodenbach!


Deze dagen dragen de altijd weer toekomstgerichte sfeer van nieuwsgierigheid, hoop op en geloof in de wijde, nog onoverzichtelijke ruimte van een nieuw schooljaar voor honderdduizenden kinderen en jongeren. Mij, als ouder wordende opa - met overtuiging meevoelend en meelevend met mijn twee kornuiten in de - kunstzinnige - Rudolf Steinerschool in Brasschaat, komen geuren en kleuren, leraars, dingen, liederen en gedichten uit mijn verre schooltijd, vijftig tot zestig (!) jaar geleden uit de geest van herinnering tegemoet "gewaaid". Wat mij steeds het meest heeft bekoord en is bijgebleven, zijn, naast de mooiste gedichten uit mijn Grieks-Latijnse ("Oude") humaniora bij de Jezuïeten van het Onze-Lieve-Vrouwe-college aan de Antwerpse Frankrijklei (en Rubenslei), de romantische liederen die wij thuis zongen - vader speelde piano en moeder zong daarbij met een warme altstem -, vooral Vlaamse (Peter Benoit: "Mijn Moederspraak" en de "Van Rijswijckmars") en Duitse: Schubert, Schumann, Mozart...

Sterker nog komen mij dezer dagen vele gedichten van Gezelle én van Rodenbach, naast vele andere uiteraard, voor de geest. In mijn ouderlijk huis in Mortsel leerde ik meer van en over Gezelle en Rodenbach dan op school... Zo kende mijn vader enkele lange Gezelle-gedichten uit het hoofd: "
Pachthofschilderinge" en "Boerke Naas" bijvoorbeeld, die hij als het ware (op het toneel) "speelde". Mijn moeder hield van enkele grote episch-heroïsche en dramatische stukken van de geniale Albrecht (Berten) Rodenbach. Van dit zeer onvoldragen talent - de hoogstudent in Leuven stierf in juni 1880, nog geen 24 jaar oud! - droeg zij, vurig en wat theatraal ook, meest van al "Fierheid" ("Sinds lang bevocht de grave Gent, de vrije stede...") en het, door vader, mezelf en mijn zusters, mede luid "voorgedragen" indrukwekkend, dramatisch tafereel van de 15de-eeuwse, Gentse vaandrig "Sneyssens"! Onvergetelijk...

Nu er zoveel - vooral theoretische en "
officiële" aandacht is voor het Vlaamse - dus Nederlandse, Dietse - erfgoed, moeten bloemlezers en literatuur-leraars - als er nog weinig zijn, moeten er nieuwe komen! - opnieuw de grootheid en de schoonheid van onze oudere, Middelnederlandse, 17de eeuwse en romantische (19de- en 20ste-eeuwse) dichters ontdekken. Dat is opvoeding tot de echte Vlaamse, beter nog Nederlandse, volks-nationale fierheid!

Lees en, voordrachtkunstenaars!, tracht - dramatisch-bewogen en toch beheerst - dit zo plastische "
historie-beeld" voor te dragen. Het is sombere woordpracht, barokke schildering van een gruwelijk gebeuren in de 14de eeuw!

SNEYSSENS
---------------------
Afgrijselik! In den valen sching(1) van 't zwartgestreepte westen
en onder donkeren, vlagenzwangeren hemel
ijlt wanhopig een vlucht voorbij en jagend achtervolgen
en noodgehuil en zegekreet en staalklang
verdoven klacht en rochel der gesmeierde(2) gewonden.
O wanhoop! Deze vlucht waae stalen ruiters
in kerven, het is Gent dat vlucht, der vrijheid laatste hope!
Het zwaait een hand de Gentse Klaauwaardsvane,
het roept een stemme door 't gehuil: "
Wie helpt de goede poorters hun vrouwen en hun kinders wederzien? Gent! Al die meêdoen hier! Gent, Gent!" De vlucht splijt rond een molen,
die reuzig spook in 't wordend donker rijst,
golft ijlend links en rechts voorbij. De ruiters stormen. Dol,
blind, ijselik botsen zij op vijftig speren.
Tien peerden storten. Steigerend woelt de schare. Razend krielt
een worsteling rondom den molenwal.
Uitzinnig sert die wederstand de zegedronken ruiters.
Door 't blixemen van zijn gonzend zweerd omgeven,
almachtig staaft de vaanderik van Gent den wederstand,
en kerft en kerft, en peerd en peerdegast
stort neêr. De lijkenstapelen in het rond hoop over hoop.
Maar overmacht verplettert heldenmoed.
En op een bloedigen lijkenwal daar staat in 't vale tweelicht
de vaandrik aleen en blixemt voorts,
pal. "
Geeft u over" schreeuwt men. "Gent" juicht hij en splijt een ruiter.
Het hagel weerden op hem. "
Geeft u over!"
- "
Gent" juicht hij en zijn weêrlicht snijdt drie ruiters door den stormhoed,
en steigerend wijkt de stormloop.Huiverend schudt
de vaandrik zijne linker hand. Zij valt. Een bloedstraal speerst.
Maar bloedig sluit zijn arm 't gescheurde vaandel.
"
Geeft over" schreeuwt men. "Gent" huilt hij, en bleek en zwijmelend staat hij
in 't bloedig wederlichten van zijn zweerd,
afgrijselik schoon. Een nieuwe storm behagelt hem met zweerden,
maar wijkt gekneusd en steigerend terug.
"
Geeft over" schreeuwt men. "Gent" huilt en zwaait een bloedige scherve,
maar stort doorkorven op den lijkenhoop.
"
Geeft over" schreeuwt men. "Gent" zucht hij en wanhopig zich rechtend
kwetst hij een ruiter met des vaandels punt,
bezwijmt en zieltoogt, krampachtig des vaandels flarden grijpend,
zucht nog eens "
Gent", spuigt bloed en sterft. En sidderend,
de zweerden neder, stik en stom bewonderen hem de ruiters.
De vlucht verdwijnt in 't donkeren van de verte -
Ei! Kynegyros, ween van spijt, en werp uw kroon naar Sneyssens!

Albrecht Rodenbach

Lezers die dit, wel enigszins zwaar-op-de-handse, plastisch-barokke historie-tafereel niet kennen, zullengemakkelijk het woord "
bombast" in de mond nemen. Maar dit stuk dramatische epiek is veeleer romantisch, gedragen door de visionaire geest en woordkracht van het jonge genie dat Rodenbach was. Al is dit felle gedicht, dat Rodenbachs hang naar en talent voor het drama(rische) weergeeft, niet van het beste dat hij, de "früh-Vollendete" (in juni 1880 overleden, na een val in koud vijverwater, nog geen 24 jaar oud!), toch is het een zeldzame ode aan de dapperheid, zo schaars in het verweer van de Vlamingen tegen onrechtvaardige machthebbers. In dit geval: dedoor de overmacht van de ruiterij van de Bourgondische hertog Filip de Goede, verpletterde weerstand van de Gentse poorters in april 1452... bij Merelbeke (in de buurt van Gent).

Het beroemde woord uit Rodenbachs "
Fierheid" krijgt hier een uitzonderlijke gestalte: "Waar is der ouderen fierheid nu gevaren"... Maar al te lang waar voor de Vlamingen en voor de - brave- Vlaamse beweging.

(Noot van de "
zetter": afbeelding boven is een tafereel uit de slag bij Marathon, waar de Grieken de Perzen de beslissende slag toebrachten in de Eerste Perzische Oorlog en ze zo verhinderden Griekenland bij Perzië te voegen, en Kynegyros, broer van Aischylos, het leven verloor.)

donderdag 21 augustus 2008

Rodenbach tegen België in 1879!


Nu onze zevende IJzerwake voor de deur staat en aangespoord door mijn jonge Voorpost-vriend Björn Roose - die weer eens actief is in Steenstrate en het weemoedige, epische gedicht 'Ter Venster', één der mooiste van Albrecht Rodenbach op 16 oogstmaand jl. op zijn blog plaatste - wil ik hier het gedicht, dat de poëtische studentenleider op 29 oktober 1879 neerschreef als eerbetoon aan het zangtalent van Jan Frans Willems' dochter, afdrukken. Let eens op de term "apenras" - nu, en al jaren veel gebruikt voor dit apenland - die dus veel ouder is dan Marc Eyskens, ooit eersteminister van hetzelfde on-land, wilde doen uitschijnen. De schimpscheut op de slechte staat, de oproep om hem te bestrijden, was ongehoord in die tijd, nu 130 jaar geleden. Toen de dichter dit schreef: "Nog leeft die zelfde domkop van een Staat", bestond België 49 jaar, nu zijn er dat 178 geworden... Gelove wie 't geloven kan...

Op het album van wijlen Jongvrouw Pauline Willems, J.Fr. Willems' dochter
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een album, duur familiestuk, op elkeen der omgulde
tabletten, eenen dichterlof, of eene kunstnaarshulde
bewarend dietscher zangrigheid en schoonheid toegewijd:
wien mag het niet verbazen die ons land kent en den tijd!

Zoo naâr ligt dus een tijd nog dat er vlaamsche zangsters zongen,
wijl, om ze te vereeren, kunst en hoofscheid samendongen!
- Ja, zulks hadt Gij bewrocht rond u, die, moedermensch alleen,
ons volk ontwiekt met vrije woord - gaaf die met u verdween.

Hewel, wat was kan zijn, en wat geweest is kan herworden.
Nog leeft wel 't apenras van wie uw stemme tegenmorden.
Nog leeft die zelfde domkop van een Staat, en item leeft
een bisschop die ons banvloekt als hij slecht genoenmaald heeft.

Des niet te min - integendeel! - vooruit, het nijdig streven
van Vlaanderens taaiheid! Willems naam als strijdleus aangeheven,
en eens zien wij ons Vaderland in vrije bloeite staan,
- ofwel eens springt het boelken van 't jaar '30 naar de maan.

29 Oct. 1879

Al is dit lof-, schimp- en strijdgedicht van de levenwekker der Blauwvoeterie, van de hele latere, nationalistische Vlaams-Dietse studentenbeweging ook, als lyrisch gedicht niet zo goed en al moeten we over de archaïsche spelling en verwoording even heenklimmen, toch was dit een zeer zeldzaam geluid in de 19de eeuw. Het liep vijftig jaar vooruit op het anti-Belgische, volkse en Groot-Nederlandse nationalisme van het AKVS en van het groeiend verweer van de hele Vlaamse beweging in het interbellum. Voorlopers van Rodenbach, de letterkundigen en herontdekkers van onze kostbare oudere literatuur en van onze ongemeen rijke volksliederenschat, de door Rodenbach in het gedicht bewonderde Jan Frans Willems ("
vader der Vlaamse Beweging"), Ferdinand Augustijn Snellaert, Karel Lodewijk Ledeganck en Prudens van Duyse, waren weliswaar Orangisten - voorstanders van de eenheid tussen Vlaanderen en Noord-Nederland, maar zich zo scherp uiten tegen België was er bij hen nog niet bij! Voor die vroege strijdkreet was een Rodenbach, een romantisch, episch-heroïsch genie in zijn grote historische dichtstukken, o.a. in "Ter Venster" (door Roose nog eens opgediept op 16 oogst jl., "Fierheid" ("Sinds lang bevocht de grave Gent..."), "Sneyssens" ("Afgrijselik, in den valen sching van 't zwartgestreepte westen"), "Ter Waarheid", "De Coninck verlost" en "Brutus' visioen". Daarvan haal ik er de volgende weken nog eens eentje (...) te voorschijn.

Alvast aan hen die dit lezen: een strijdbare én dichterlijk-romantisch IJzerwake gewenst. Hopelijk zijn we met velen. Het is een plicht voor de volkse heropstanding en bevrijding!

vrijdag 15 augustus 2008

Vrijdag 15 oogstmaand: gedichten voor moeder


De 15de van de oogstmaand augustus valt te midden van de hoog-zomer. Wie dezer dagen ergens buitenshuis zijn moeder of zijn echtgenote, als moeder van zijn kinderen, wil gaan vieren, dient wel rekening te houden met zeer herfstelijk regenweer met windvlagen, die zelfs stormachtig zijn hier en daar. Maar kom nu, ik stop met dit soort "triestig" weerbericht. Ik maak alleen nog een "aanpassing" van Karel van de Woestijnes beroemde gedicht: " 't Is triestig, dat het regent in den herfst,/ dat het moê regent in den herfst daarbuiten...". Dat werd de jongste jaren en is nu wel zeker: " 't Is triestig dat het regent in den zomer"...

Mij is het veeleer te doen om enkele mooie en ontroerende Moedergedichten aan te bieden, bij gelegenheid van deze christelijk-katholieke Moederdag, van oudsher het feest van "
Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming" (of "-Hemelvaart"). Of je het nu wil geloven of er, eerder kinderachtig mee spotten, dat neemt niets weg van de schoonheid van vele moedergedichten, geschreven door gelovige, maar ook ongelovige dichters. Enkele groten lees je hier: René De Clercq, Willem Elsschot, Wies Moens, Anton van Wilderode, Martinus Nijhoff, Gerrit Achterberg. Slechts twee Noord-Nederlanders, maar ik maak dat later goed!

Laat me beginnen met René De Clercq (1877-1932), dé meest volkse dichter van het gezin, van moeder en kinderen! Dichter bij uitstek van "
Moeder Vlaanderen" en "Moeder Dietsland"!

Mijn moeder
--------------------
Mijn moeder was een heilige vrouw -
o daar ligt blijdschap in dien rouw -
Mijn moeder was heilig, en rein, en zoet
als de melk van haar borst... O mijn moeder was goed.
En schoon, schoon oud! Niet één groef in haar wang,
haar ogen al ziel en haar woorden al zang!
Gij hoordet, gij zaagt haar, en vroegt, mijn vriend:
Ach jongen, waar hebt gij zo'n moeder verdiend?
En toch, gij wist nog niet hald wat zij deed
uit verborgen zorgen; hoe hard zij streed
in de nederigheid van haar weduwsmart
met een roos op 't gelaat en een doorn in het hart!
Haar kinderen schonk zij het brood uit haar mond,
tot het laatste brood uit haar warme mond...
Mijn moeder!... Zoete gedachtenis,
beheers wat er goeds in mijn leven is.

René DE CLERCQ
(uit de bundel 'Toortsen',
opgenomen in 'Liederen, Leeft!' (1977),
bloemlezing van zijn beste gedichten,
verzameld door dochter Elza De Clercq,
ingeleid door Wies Moens)
-----------------------------------------------------------------------------------

De Clercqs Dietse geestverwant, Wies Moens (1898-1982), heeft al in zijn eerste dichtbundel 'De Boodschap' (1920), ontstaan in de Belgische gevangenis, zijn moeder ook "
heilige" genoemd - oprechte eerbied die nu nog nauwelijks denkbaar is...- en dit in een vrij lang en beklijvend gedicht:

Als over mijn hoofd
de zware eskadronnen gaan:
door luisterende nachten loopt
hun tocht
met omwonden banieren -
Moeder, mijn heilige,
vul gij mijn lamp
met olie,
vers en overvloedig.

Als in den lichtenden dag
mijn droom staat gedicht:
sluitsteen in het gewelf
van zingende bogen,
plechtig ruist mijn aarde -
Moeder, mijn heilige,
kom gij dan en leer
mij zeggen weer
dat kindergebed...

Als ik word opgeroepen
voor de grote waagnis,
als de werver trekt van deur tot deur
en vreemde handen
stoppen het brood in mijn ransel -
Moeder, mijn heilige,
terwijl mijn hart al is onder de scharen,
laat stil nog aan dit hart
het uwe slaan.

Als ik schildwacht sta
ter hete barrikade:
zwart de rode vanen in den nacht,
in mijn ogen
de rosse gloed van puinbrand -
Moeder, mijn heilige,
geef uw gelaat aan den man
naar wien ik mikkend
het roer richt!
Wies MOENS
(uit 'De Boodschap' (1920),
opgenomen in 'Gedichten 1918-1974)
---------------------------------------------------------------------------

Tot het luttel aantal gedichten, een twintigtal, die Willem Elsschot (1882-1960) zelf het waard achtte om onder de titel 'Verzen' (1957) te worden gebundeld, behoren niet minder dan vier gedichten voor zijn moeder. Ik kies voor 'Moeder', het laatste, dat de dichter in 1908 schreef in Rotterdam. Op zijn gebruikelijke, sarcastische wijze, plaatst hij in dit sonnet zijn bezorgde moeder tegenover zijn onverstoorbare vader.

MOEDER
-----------------
Als vader slaapt gelijk een rustig beest,
en in zijn droom herkauwt en zalig lacht,
dan ligt gij wakker, starend in den nacht,
en roept uw zoons en dochters voor den geest.

Zij zijn gevloôn, als gieren voor 't tempeest,
met stukken van het oude nest bevracht,
waarin gij dubbend op hun terugkeer wacht,
maar op de klok het woord des tijds niet leest.

Laat niet uw dagen slinken in verdriet;
geen macht die tanden aan uw mond verstrekt,
of ooit weer zog in uwe borsten wekt.

Er is niets aan te doen, zoals gij ziet.
Drink dus een borrel bij een passend lied,
daar scheme Piet reeds met uw benen trekt.

Willem ELSSCHOT
(uit 'Verzen' (1957),
opgenomen in 'Verzameld Werk', 1963)
------------------------------------------------------------------------------

Om nu eens een Noord-Nederlander aan het woord te laten, kies ik voor een ontroerend-mooi gedicht van Martinus Nijhoff (1894-1953), één der grote uit de Nederlandse dichtkunst van de eerste helft der voorbij eeuw.

Herinnering
------------------
Moeder, weet je nog hoe vroeger
Toen ik klein was, wij tezaam
Iedren nacht een liedje, moeder,
Zongen voor het raam?

Moe gespeeld en moe gesprongen,
Zat ik op uw schoot, en dacht,
In mijn nacht-goed kleine jongen,
aan 't geheim der nacht.

Want als wij dan zingen gingen
't Oude, altijd-eendre lied,
Hoe God alle, alle dingen
Die wij doen9, beziet.

Hoe zijn eeuw'ge, grote wond'ren
Steeds beschermend om ons zijn,
- nimmer zong je, moeder, zonder 'n
Beven dat refrein -

Dan zag ik de sterren flonk'ren
En de maan door wolken gaan,
d' Ouden nacht met wijze, donk're
Ogen voor me staan.

Martinus NIJHOFF
(uit 'Verzamelde Gedichten', 1963)
---------------------------------------------------------------------------

Van Anton van Wilderode (1918-1998) heb ik in dit domein recentelijk een hele bloemlezing samengesteld. In zijn poëzie is zijn moeder zeer sterk vertegenwoordigd, in vele gedichten, met name in de bundels 'Onverwachts onderweg' (1974) en 'Dorp zonder ouders' (1978). Van zijn moeder, Maria-Louisa van Severen (1876-1963/ géén femilie van de - West-Vlaamse - Verdinasoleider), evenals van zijn vader heeft Cyriel Coupé, intens als weinig anderen, gehouden. Ontroerend-mooi - en hier nog niet geciteerd - is het gedicht "
Moeder van ver al", waarvan ik hier de eerste strofe opneem. De dichter ziet haar weer in een intense herinnering, als in een visioen:

Moeder van ver al
----------------------------
1.
Terwijl het bitter waaide in de berken
zag ik mijn moeder in heet weekse kleren
een korfje dragend met gevallen peren
die zij gebukt geraapt had uit de perken.
Alsof zij de omgeving niet meer kende
liep zij schoorvoetend verder, in haar handen
het fruit geheven als een offerande.

En achter in de tuin gekomen wendde
zij zich niet om, met ogen die niets zagen
doodstil geworden in een hoek van hagen.

Anton VAN WILDERODE
(uit 'Dorp zonder ouders'/ 1978)
------------------------------------------------------------------------------

De tweede Noord-Nederlander van mijn voorkeur is één der grootsten uit de hele moderne Nederlandse en Europese literatuur: Gerrit Achterberg (1905-1962). In volgend sonnet ot de blijdschap van zijn moeder de bittere tragiek van zijn liefde voor "
een andere vrouw".

Moeder I
---------------
Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen:
zij moet de kamer doen; stof beeft;
dan dweilen, voor het eten zorgen,
zien wat van gisteren overbleef.

Ik ben in haar liefde geborgen,
die elk verraad der wereld overleeft:
wie ik ook werd, wij eten overmorgen
de koek die zij gebakken heeft.

Wanneer de zondagmorgen is ontloken
staat heel haar wezen in de blijde bloei,
waarin mijn wezen moet zijn aangebroken,

omdat ik dan niet meer gevoel
hoe door de dood is aangestoken,
wat bij een andere vrouw begon.

Gerrit ACHTERBERG
(uit de bundel 'Osmose'/1941,
opgenomen in 'Verzamelde Gedichten'/ 1964)
--------------------------------------------------------------------------------

Ten slotte wilde ik nog het mooiste moeder-gedicht dat ik ken: "
Moeder, waar zijt ge...", van Hubert van Herreweghen (1920-...) hier opnemen. Maar ik doe dat bij een andere gelegenheid. Van Herreweghen is één van de grootste Vlaamse (in feite is hij een Brabander!), dus Nederlandse dichters van de moderne literatuur.

donderdag 7 augustus 2008

Doel verweert zich tegen Antwerpse haven-moloch


Het verraste mij wel enigszins, dat recente - én al oudere - verweer van de stoere, Waaslandse boeren van Doel, het dorpje aan de Schelde, dat recentelijk niet in het nieuws kwam door enig onheil vanuit de gigantische koeltorens van de kerncentrale aldaar. De dorpsbewoners en vooral de landbouwers van dit polderdorp sluiten blijkbaar de rangen tegen de moloch van de alleenzaligmakende haven van Antwerpen, die hun huizen, hun have en goed en hun polders serieus bedreigt. De ontpoldering van de Prosperpolder, die ook op Zeeuws, Nederlands grondgebied gevolgen zal hebben, met name voor de ermee hecht verbonden Hertogin Hedwigepolder, blijkt een druppel op een hete plaat! In Nederland is men er alleszins niet mee gediend!

De gulzige uitbreiding van de haven, met "
mega"-dokken en containers, valt, eerlijk gezegd, nauwelijks te stuiten, maar een rebelse, vrije beweging van zelfstandig denkende, Vlaamse dorpsbewoners, is altijd een goede zaak in dit lamlendig land! De machthebbers van de haven en van het Antwerps stadsbestuur zweren uiteraard bij de zgn. "vooruitgang", bij de nooit eindigende, gezwollen "economische groei" en het bewaren van een authentiek Waaslands, Vlaams dorp met een eigen karakter kan hun daarbij geen barst schelen... Tijdens het voorbije weekeind van 2 en 3 oogstmaand kwam dat verweer wel tot uiting bij de traditionele Scheldewijding en de 34ste Doelse Feesten. In het dorp geldt nu: "Huizen werden gesloopt, maar niet ons enthousiasme!" en "Doel wil niet weg".

Tot de wereld van wijding en schoonheid, van het irrationele, behoort ook de dichtkunst. En het zijn inderdaad de dichters - Antwerpse, Doelse en andere - die op poëtische wijze - dus "
eenvouds verlichte waters" zoals Lucebert ooit schreef - hun steun aan Doel en zijn hachelijke toekomst willen uiten. Daarom wordt de hele herfstmaand (september) een "Doel-maand" in het Antwerps literair café 'Den Hopsack' (Grote Pieter Potstraat, bij de Scheldekaaien). Op donderdag 11 september, vooral 's avonds, zullen verscheidene poëten hun steun aan het Doelse verzet en protest dichterlijk laten weerklinken voor al wie het horen wil. Ik noem er enkele: Herman J. Claeys, Dirk De Boeck, dorpsdichter Mark Meekers, Bart Bevers, Willem Persoon, Frank Pollet en Dianne Nuyts. Initiatiefnemer is "Pipelines vzw/ De Muzeval". Uw auteur-dichter van dit Utopia-blog zal hoogst waarschijnlijk ook naar Den - hem vertrouwden - Hopsack tijgen en daar het volgend gedicht voordragen:

Zal het dorp nog duren?
--------------------------------------
Zal het dorp van Doel nog duren,
zoals Van Wilderode zegt?
Houdt verbeten weerstand muren,
warm bewoond, nog gaaf en recht

tegen een niets ontziende overmacht?
Ik wil, zoals de Doelse boeren, wel geloven,
dat geestdrift en verweer, een felle kracht,
dat slopen en vernielen kan te boven

komen. Maar vernielzucht in de naam
van heilige "vooruitgang" valt toch niet te stuiten.
't Besef van zelfbehoud in eigen naam
is in dit kortzichtig en bekrompen land

van Vlaanderen al vele eeuwen zoek.
De weinigen die eigen rechten eisen
en eigen grond, houden zich wel kloek,
maar overmacht verplettert heldenmoed, wist Sneyssens,

Zoals hem Rodenbach zo episch zag.
Dit kleine Wase dorp, een parel aan de Schelde,
verdient ons aller steun, onder de vlag
van 't Vlaamse volk, het eeuwen lang gekwelde!

Erik Verstraete

(3 oogstmaand 2008, bij de Scheldewijding!)

vrijdag 1 augustus 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze (5)


Het wordt warempel tijd dat ik mijn -zij het toch, in verhouding tot de grote kwantiteit en hoge kwaliteit, beknopte - bloemlezing uit Anton van Wilderodes oeuvre, besluit met een vijfde deel. Hierin lees je gedichten uit 'En het dorp zal duren' (1986), 'Poedersneeuw' (1991), 'Apostel na de Twaalf' (1992), 'In al begonnen vrede' (1993), 'Het oudste geluk' (1995) en 'De dag sneeuwt dicht' (1998, jaar van Antons dood).

In 1986, het jaar na de indrukwekkende 'Vlinderboom' - over de laatste jaren van Keizer Karel in Spanje- verscheen een tweede majestatisch fotoboek, gewijd aan de -zeldzaam geworden- bekoorlijke plekjes in de Vlaamse dorpen: 'En het dorp zal duren', waarbij de dichter uiteraard eerst dacht aan zijn eigen Moerbeke (dat hem voorbeeldig trouw blijft eren). Een magische tint heeft het volgende "
droom-gedicht":

Ik lag in de boomgaard
----------------------------------
Ik lag in de boomgaard en toen
in het meidaglicht van de noen
werd mijn aarde geboortelijk groen

waarop ik langzaam genas
als van een ziekte. Er was
niets en niets anders dan gras

tegen mijn ogen en aan
vingers en voeten, vermaan
van een voormalig bestaan.

Ik wist zonder kijken àl
wat verder bestond overal:
een huis, een stal en een stal,

bomen, maar nog niet toe,
en zonder boe of ba hoe
vredig de grazende koe.

(uit 'En het dorp zal duren', 1986)

Uit datzelfde poëtisch fotoboek kies ik nog twee gedichten, die aan mijn "
weemoed en woede" om de verloren en omgebrachte schoonheid, de wijding, het sacrale van veel uit vroegere tijden, beantwoorden en er, onnavolgbaar, gestalte aan geven:

Lieber Mond
--------------------
De gladde maan van kinderen en poëten
loos ingepalmd. Haar ingewand en gloed
beschreven tot en met, en opgemeten
lijk men op aarde met de aarde doet.

Het ventje met de takkenbos vergeten
dat wij ontdekten in de winternacht
wanneer wij door de sneeuw op sleden reden.
Het sprookje zonder omhaal omgebracht.

Nu drijft zij door het blauw als een verleden
gevankelijk in de living op teevee,
de heldere van Breero en Andreus
en de vermoeide maan uit Melopee.

(uit 'En het dorp zal duren', 1986)

De dichter gebruikt een Duitse titel "
Lieber Mond", omdat de maan, evenals de nacht en de avondster, veelvuldig in de Duitse romantiek voorkomt (Goethe, Hölderlin, Novalis, Rilke Schubert-liederen enz.) De mysterieuze, weemoedige maan heeft bij de mensen van nu haar sprookjesachtig karakter verloren. De heldere maan van de 17de-eeuwse dichter G.A. Bredero en van de 20ste-eeuwse Hans Andreus en de vermoeide van Paul van Ostaijen zijn "omgebracht"... En zo is "de wereld die ik beminde" uitgewist, de wereld van kindertijd en herinnering, zoals ook Martinus Nijhoff die in "De wolken" vasthield ("Ik droeg nog kleine kleren...")

De wereld die ik beminde
--------------------------------------
De wereld die ik beminde
getekend in tedere tinten
lila en leliewit
en het heilige groen van de linden
is niet meer terug te vinden
verdwenen en uitgewist.

(uit 'En het dorp zal duren', 1986)

Tot het fijnste van Antons oeuvre behoort de bundel 'Poedersneeuw', met niets dan verrukkelijke kwatrijnen (vierregelige gedichten). Ik koos er enkele. Van Wilderode was een meester in dit genre, dat uitmunt door gebalde en veel omvattende zeggingskracht en preciese vorm (versmaat, rijmschema). Enkele voorbeelden:

Ars Poëtica (1)
----------------------
Als poedersneeuw ligt poëzie. Eén uur
niet langer ach, zo onvoorstelbaar puur
als niets daarnà stuifmeel en vogelveertjes.
Al wat op aarde valt verliest zijn duur.

Geluk (1)
--------------
De appelboombloesems, oudroze en wit,
de teerste, de liefste waaronder ik zit,
een knaap weer als ooit met zijn eerste gedicht.
Geen ander geluk was zo duurzaam als dit.

André (1)
(Denkend aan André Demedts)
----------------------------------------------------------------
De West-Vlaamse schrijver en flamingant André Demedts (1906-1992) was één der beste vrienden van Anton van Wilderode. Op het einde van zijn leven werd hij getroffen door de - bewuszijn en kennis slopende - ziekte van Alzheimer (zoals ook de Antwerpse dichter Herwig Hensen). Voor onze dichter een verbijsterende ervaring...:

Zijn ogen, die ik waaks en helder wist,
staarden mij tegen uit de warre mist
van een omgeving die hij niet meer kende
als had hij zich van plaats en tijd vergist.
------------------------------------------------------------------------------

Voorjaar
--------------
Zon op mijn ogen. In het dansend dal
een voorjaarsdorp van Miro of Chagall
met kinderen als lissen en lianen
waaiend en wemelend overal.
------------------------------------------------------------------------------------

Aangegrepen door het door Christus' ingrijpen zélf zo bewogen leven van Paulus (Saul) van Tarsos (Turkije), trok onze dichter, na verscheidene reizen naar het antieke Rome, Italië en Hellas, ook naar Turkije,en Griekenland (Hellas), in de voetsporen van de grote en dappere pelgrim, prediker en verkondiger van Christus' Woord. Zoals in 'De Vlinderboom' met de oudere Keizer Karel V (1500-1558), vereenzelvigt Van Wilderode zich bijwijlen intens met Paulus' optreden, prediking -sprekend en schrijvend- en reizen, in zijn lijvige dichtbundel 'Apostel na de Twaalf' (1992). Toch voelde hij zich vreemdeling in de wereld van Paulus en was hij blij zijn eigen dorp, zijn Land van Waas, zijn canada's, akkers en bossen weer te zien. Zo lezen we in het gedicht 'Een vreemdeling':

Een vreemdeling
-------------------------
Ik ben hier vreemd. Zal nooit of nimmer wennen
aan leven langs de weg, in openlucht
wonen, bewegen. Ik wil steeds terug
naar mijn koel land van canada's en dennen.

Een binnenhuis, het haardvuur in de avond,
foto's en schilderijen aan de wand,
brieven en boeken, altijd bij de hand,
van alle vrienden die ik zag begraven.

Ik wil bruin akkerland zien en beemd
melkwit van sneeuw of room van madelieven,
de nacht tegen de deur aan: ik ben liever
thuis in mijn eigen land.Ik ben hier vreemd.

(uit 'Apostel na de Twaalf', 1992)

Nu onze zevende IJzerwake, op 24 oogstmaand in Steenstrate, voor de deur staat, neem ik hier uit Antons volgende bundel, 'In al begonnen vrede' zijn gedicht 'Renaat de Rudder' op. Deze oorlogsvrijwilliger werd op 17 december 1917 "
bij vergissing" getroffen door een Belgische kogel, twintig jaar oud:

Renaat de Rudder
Soldaat aan de IJzer
-------------------------------------
Een blinde kogel uit géén vreemd geweer
- gewild of niet gewild - velde je neer.
De springstoflading door een snode hand
's nachts aangebracht namens het "vaderland"
verbrijzelde jouw beeltenis die stond
tegen een toren, op gewijde grond.

Jouw dubbel tragisch lot, Renaat, vertolkt
toen én vandaag, de onmacht van ons volk.

(1986, uit 'In al begonnen vrede', 1993)

In de vrij omvangrijke dichtbundel 'Het oudste geluk' diept Anton zijn verste én liefste herinneringen op, vooral die aan de kindertijd in de nog ongerepte geboortestreek. Zijn vroegste ervaring van poëzie in de lentelijke natuur rond hem, balt hij voorbeeldig samen:

Poëzie
--------------
Het oudste geluk is de jongen
die zit aan de boord van een beek,
op zijn hoofdhaar de vurige tongen
en wat op bezieling geleek
aanwezig, maar nog bedwongen.

De woorden liggen als water
zo helder doorzichtig in mij.
Ik zie in de open krater
van de hagendoorn hoe een bij
met honig is opgeladen

en zoemend wegvliegt van daar.
Ik kijk in het onbekende.
Ik zit in een zonnige laar,
een knaap nog en het is lente
met buit die ik gierig bewaar:

de zeem van verzonnen woorden
gepuurd uit de kelk der natuur
die ik rondom mij overal hoorde
in dat ene vorstelijk uur
waarin ik voorgoed werd geboren.

(uit 'Het oudste geluk', 1995)

In de jaren die volgden op 'Het oudste geluk', de luttele, laatste jaren van zijn leven, publiceerde Anton van Wilderode nog vier eigen dichtbundels: 'Barmhartig hout' (1996), 'Buitengaats' (1996), 'Hout op snee' (1997) en 'De dag sneeuwt dicht' (1998), deze laatste als besluit van zijn aardse levenstijd. In 1997 publiceerde hij, samen met de grote Zuid-Afrikaanse dichteres Elisabeth Eybers, nog een bundel met onderling verwante gedichten: 'Tweegelui'. Uit het besneeuwde, winterse slot van zijn poëtisch leven, de laatste bundel 'De dag sneeuwt dicht' (1998), met zijn innigste en mooiste kerst- en wintergedichten - ook ideaal als waardevolle kerst- en nieuwjaarswensen -, samengebracht op initiatief van Beatrijs van Craenenbroek, secretaresse en drijvende kracht achter de 'Internationale Vriendenkring Anton van Wilderode', kies ik nog één gedicht, waarin de zo zachtaardige dichter met een kinderlijk kerstsprookje afscheid neemt:

De zachte dingen blijven toch bestaan
hoe hard en ruig de wereld wordt daarbuiten:
ik zie de sterren blinken op de ruiten
ik hoor de voeten van de herders gaan

ik zie de lichtgrot van de nieuwe maan
ik hoor de engelen van vrede zingen
ik zie de wijzen en hun volgelingen
ik hoor de wind zijn vleugels openslaan

ik zie de den die wij vol blijdschap haalden
zo glanzend groen in onze kamer staan
ik hoor Maria's moederlijk vermaan
als korrels sneeuw neerruisen uit zijn naalden.

(1975, uit 'De dag sneeuwt dicht', 1998)

Ik geloof dat ik met deze bloemlezing van 35 van de mooiste en treffendste gedichten van één van onze grootste dichters en letterkundigen van de 20ste eeuw en van de hele moderne Nederlandse literatuur, naast Gezelle, Gorter, Henriëtte en Adriaan Roland Holst, Van de Woestijne, Wies Moens, Bloem, Marsman en Slauerhoff, voor de lezers van deze poëtische rubriek op het internet, iets heb aangeboden dat een spoor kan zijn naar een Utopia van schoonheid en liefde, dat bestààt, zoals Van Wilderode wist...
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland