woensdag 30 april 2008

Ludo Laagland: een volksverbonden nonconformistisch kunstenaar uit de Kempen


Eigenlijk zou ik deze tekst over Ludo Laagland, geboren onder de naam Louis Peeters in Paal (bij Tessenderlo), op 7 mei moeten publiceren, want op die dag werd dit begaafde en levenslustige kind van de grote Bloeimaand geboren in het jaar 1923. Toch doe ik het nu al om met een grote en geliefde naam uit onze "Vlaamse" - juister Kempische (of Zuid-Nederlandse) - beeldende kunst die maand in te luiden, die mij ook bijzonder dierbaar is. Redenen heb ik genoeg: "Mei" werd onnavolgbaar bezongen door één der grootste Nederlandse dichters, Herman Gorter, en onze eigen Vlaamse Gezelle werd geboren in deze maand (1 mei 1830, nog tijdens het bewind van koning Willem, binnen ons eigenlijke vaderland, de Nederlanden of gewoon: NEDERLAND!). Guido Gezelle, zag zich, gedreven West-Vlaams taalparticularist zijnde, weliswaar als "Vlaming", desalniettemin was hij één der grootste Nederlandse dichters van de hele literatuurgeschiedenis! Mag ik er ook aan toevoegen dat ik zelf, als bezield dichter en cultuurjournalist, ook in deze heerlijke maand werd geboren in het oude Mortsel (toen nog een "dorp") en wel op de 14de van die bloeiende maand in 1944, nog tijdens "de oorlog" dus... De onmiddellijke aanleiding was wel mijn inleidende toespraak bij de retrospectieve tentoonstelling van het oeuvre van Ludo in Galerie Zwanehoeve te Kasterlee bij mijn vrienden, volksvertegenwoordigster Alexandra Colen en journalist en auteur Paul Beliën. Ludo Laagland illustreerde mijn tweede dichtbundel " te Kasterlee bij mijn vrienden, volksvertegenwoordigster Sporen naar Utopia" (1990 - De Nederlanden) met fijne tekeningen.

Welaan dan:

Beste familie van Ludo Laagland, Vlaamse vrienden-kunstminnaars, dames en heren,

Het is mij een grote eer en een bijzonder genoegen om hier, na de indrukwekkende tentoonstelling van zijn zoon Hans, één van de grootste "
klassieke", fijn-realistische kunstschilders van deze tijd, hier nu ook een rijke retrospectieve uit het geschilderde en getekende oeuvre van zijn vader, Ludo Laagland te mogen inleiden!

Zijn trefzekere vormgeving vanuit zijn zuiver tekentalent en zijn zin voor een warm en harmonisch koloriet, naast de thematiek van verbondenheid met land en volk van de Kempen en van heel Vlaanderen plaatsen Ludo in de grote schilderkunstige of picturale traditie, vanaf de Primitieven, over Adriaan Brouwer, Rubens en Rembrandt, tot de Vlaamse expressionisten.

De figuratieve kunstenaar Ludo Laagland schildert en tekent uit natuurlijke, artistieke aandrang herkenbare, voor ieder aandachtig en gevoelig mens toegankelijke kunst. Zijn schilderijen en tekeningen ontroeren en wekken herkenning en bewondering op. Wat het genre en de thematiek betreft, vloeiden uit Ludo's potloden, houtskool en verfborstels voornamelijk veel portretten, met bijzonder mooie kinderportretten (eigen kinderen en die van vrienden), enkele fijne, nooit uitdagende, naakten, én landschappen, die een Kempische, Vlaamse sfeer uitademen én een persoonlijke interpretatie zijn. Ludo gaf zijn eigen aanvoelen, zijn beheerste interpretatie weer, zij het met voorzichtige accentueringen en vervormingen. Toch mogen zijn werken, mits enig voorbehoud, worden beschouwd als expressionistisch. Zijn religieuze taferelen tonen een sterk inlevingsvermogen aan, zoals de "
Piëta" uit 1967. Zoals zijn geestverwant, de animist Albert van Dijck, tekende Ludo ook treffende koppen van Streuvels, Walschap en Servaes.

Stammend uit het grensgebied van Hageland en Kempen (Brabant, Antwerpen én Limburg) is deze beeldende kunstenaar én dichter een waarachtig vertegenwoordiger van de cultuur van onze Lage Landen, zoals hij het in zijn pseudoniem uitdrukte. Hij verbindt de speelsheid en de zwierigheid van de Brabander met de ingetogenheid en bedachtzaamheid van de Kempenaar. Dit is een wonderlijke vermenging van extravert en introvert temperament. Met zijn wortels zit hij diep verankerd in de Kempische, Zuid-Nederlandse grond. Nooit verloochende hij zijn Vlaamse (of Nederlandse) eigenheid. Hij is een oprecht famingant, die nooit naar de pijpen van Brussel wilde dansen. In de Vlaamse - én in de hele Nederlandse - kunst van na de Tweede Wereldoorlog bekleedt hij een aparte plaats. Anders dan vele van zijn generatiegenoten die zich moe experimenteerden of zich in de uitzichtloze hoek van de abstractie lieten duwen, bleef de globetrotter en levensgenieter Laagland, een taaie autodidact, trouw aan de eeuwenoude Vlaamse figuratie.

Zoals bij de religieuze schilder Jacob Smits, die in Rotterdam werd geboren maar een groot deel van zijn leven woonde en werkte - een door de werkelijkheid van zijn leven dus echte Groot-Nederlander...- en de verfijnde animist uit Schilde, Albert van Dijck, ademt Ludo's werk een ingeboren én bewust beleefd respect voor het humane en het godsdienstige én de liefde voor alles wat écht en ongekunsteld is. Zijn werken, gedichten zowel als tekeningen en schilderijen doen mij denken aan twee geestverwanten in de literatuur: Ernest van der Hallen, de Lierenaar en Kempenaar die dit jaar al zestig jaar geleden van ons moest heengaan en mijn oude vriend Wies Moens. Ook Ludo Laaglands schilderijen en meest van al hoogtepunten in zijn schilderwerk als de vrede- en wijdingsvolle schilderijen '
Moeder en Kind' en 'De Vrede' (beide uit de jaren 1970) én de innig-ontroerende, getekende kinderen maken hem tot de "zegger" van "al het echte, nu zo ruw vertrapt,/ al 't grote dat men rukte neer,/ het goed' en schone, wredelijk ontluisterd".

Deze kunstenaar heeft zich ook nooit laten verleiden tot negatieve, "
expressionistische", vervormingen, noch tot "de kunst om de kunst" (L'art pour l'art). Hij was een volks aristocraat, die schilderde en tekende uit verwondering en bewondering, uit innerlijke aandrang. Zo heeft hij zijn bewondering voor het mooiste en het edelste in Vlaanderen, "De Vrede" (in het gezin) ontroerend geschilderd. Het is hier, in de Zwanehoeve, een blikvanger!

Wars van cultuur-politieke touwtrekkerij, onverschillig voor de glim- (of grim)lach uit het volksvreemde Brussel, bleef hij als een middeleeuwse ambachtsman in de stilte van zijn atelier te Zichem in Brabant schilderen en... dichten. Zo erkende hij verdieping als enige dimensie in zijn werk, in het besef dat zijn werk alleen door kwaliteit kon overleven. En ten slotte: "
overleven", in de fysieke én geestelijke zin van het woord had Ludo Laagland geleerd toen hij na de oorlog, zeer ten onrechte "aangegeven" als "zwarte" door een jaloerse familie van zijn dorp, twee gruwelijke jaren in een Belgische cel moest doorbrengen... Tekenen was toen zijn redding!

Mede vanuit die herinnering, besluit ik met het gedicht dat Louis Verbeeck voor zijn vriend Ludo schreef in 1966 en waarin hij in enkele trekken deze hele kunstenaar én sterke mens, die zijn pijn en verdriet "
wegschilderde" en zijn vrolijkheid en humor herwon:

Hij plukt de kleuren van de zon
en vangt de wereld in twee gouden strepen,
of het nu huizen zijn, of bomen, vrouwen, schepen,
in elk geval, ik wou dat ik het kon.

Soms bakt hij brood of ergens in een hoek
schetst hij een kindje, peinzend op een potje,
ofwel een heilige, devoot met een kalotje,
want God trekt aan de pijpen van zijn broek.

Hij kan nog stilstaan bij een plukje gras,
verwonderd zijn om doodgewone klaver,
maar soms krijgt hij iets Spaans en uit de daver
van zijn penseel dansen duivels op het glas.

Zijn kleuren leven en het zwartste zwart
is niet zo zwart als dat van zijn ellende,
maar al zijn uren, die geen glimlach kenden,
die heeft hij weggeschilderd met zijn hart.

Zo was, leefde en schilderde, tekende en dichtte Ludo Laagland, die dit allemaal in een gebald aforisme samenvatte: "
God hoorde de vogels zingen, zag de Vlamingen schilderen en zei: zo is het goed".

Alleen nog praktisch de tentoonstelling in Galerie Zwanehoeve van Alexandra Colen en Paul Beliën, Houtum 54 in Kasterlee, is toegankelijk tot en met zondag 25 mei: op zaterdag en zondag, van 14 tot 18 u. én op aanvraag in de week: tel. 014-70.42.45 of 0497-17.52.82.

woensdag 23 april 2008

Zangfeest: mooi, maar zonder Van der Hallen en... "Dietsland"!


Te wijten aan weer veel ander schrijfwerk kan ik nu pas verder gaan met mijn "dagboek" op het "web", met de bedoeling een handvol koren tussen het wereldwijde kaf uit te strooien. Vorige keer op 13 april jl., de zondag van de Bormsherdenking in Merksem, schreef ik over het naderende Zangfeest. Ik ben van mening dat ik, als lid van de "Raad van Deelgenoten" van het ANZ, hier wel enige, terecht opbouwende, maar ook kritische commentaren kwijt kan. Het geheel van dit zingend en hartverheffend spektakel verdient overwegend lof: regie, programmatoren en uitvoerders, om de voorzitter, mijn jonge vriend Erik Stoffelen, niet te vergeten, hebben er, zoals het hoort, een "Manifest voor Vlaanderen" van gemaakt. In 't Pallieterke hebben mijn incorrecte "web-zeilers" - toch een beter woord dan het weeral Engelse "surfers"- al heel wat lofzangen van mijn collega Hector van Oevelen kunnen lezen.

De dragende Vlaamse figuur uit het nabije verleden was, wegens de tiende verjaardag van zijn overlijden op 15 juni e.k., mijn goede vriend dichter Anton van Wilderode (Cyriel Coupé, 1918-1998), van wie twee liederen werden gezongen: "
Lied van mijn Land" - bijna een nationale hymne, naast het Wilhelmus - en het strijdbare "Volk, word staat". Jammer genoeg zit ik niet in de programmacommissie van het Zangfeest - zoals wél in IJzerwake...-, anders had ik zeker het, oudere en stijlvolle, "Vlaanderen herrijst" ("De vendels staan trots en verbeten") van Anton er dit keer ingevoegd. Een ander tekort, wat het bewustzijn van onze eigenlijke oorsprong, de juiste en volledige naam van onze cultuur, afstamming en volksaard betreft is het steeds weer opnieuw weglaten van de "oude", eerbiedwaardige namen "Diets" en "Dietsland", die betekenen: "volks" en "het land van het volk". Namen die heel gewoon waren in de late middeleeuwen en in de Boergondisch-Habsburgse periode (15de-16de eeuw). Ofwel worden die namen als "ouderwets" of "drammerig romantisch" voorgesteld, ofwel verwart men ze met "Duits", waarbij sommigen teruggrijpen naar de term "Nederduytsch" (16de eeuw). Sommigen veranderen zelfs de eerste regel van het Wilhelmus - in de mond gelegd van de Duitse graaf Willem van Nassau (ook Prins van Oranje): "Wilhelmus van Nassouwen/ ben ick, van Duytschen bloed" in "ben ick van Dietschen bloed"... Juist het modernere "Diets" en "Dietsland" werden op het zangfeest in het lied "Wij zijn bereid" vervangen door "Vlaams(e) zege" en "Vlaanderen wordt groot". Dit op een zangfeest van het Algemeen NEDERLANDS (=DIETS) Zangverbond... Dat zijn flagrante fouten tegen de tekst van dichter R. Lammens, terwijl de toondichter, Jef Tinel, een Dinaso was... Was het "toverspel" van de (wel heel kleine) kindjes wat àl te lang, dan werd Hullebroecks en Rodenbachs "Blauwvoet" te traag gedirigeerd en gezongen. Jammer. Men kan dit "schoonheidsfoutjes" noemen, hoewel dat wel wat meer was.

Nest van der Hallen ontbrak!
-------------------------------------------

Een veel spijtiger leemte was het volledig ontbreken van een evocatie van de 60 jaar geleden vroegtijdig - deels ten gevolge van Belgische mishandeling - aan de Vlaamse (studenten)beweging en letterkunde ontvallen Ernest van der Hallen (1898-1948). Hij was, samen met vele anderen, één van die voortreffelijke schrijvers en kunstenaars, die met opzet werden mishandeld en langdurig opgesloten...of in ballingschap moesten verdwijnen, in de onzalige jaren 1944-1946). Voor ouderen is zijn naam een legende uit onze bevrijdingsstrijd; voor de studenten van het interbellum, met name voor het onvergetelijke AKVS én sinds jaren ook voor heel wat jongeren en Vlaamsgezinde studenten van eind 20ste en begin 21ste eeuw een richtinggevend symbool voor zowel ideologische, religieuze als zedelijke adel; een opvoeder van de hoogste waarde, naast Dosfel, Wies Moens en Cyriel Verschaeve! In het pogrammaboek van het zangfeest prijkte wél de prachtige houtsnede van "
de Nest" door mijn Waaslandse vriend en kunstenaar Wim De Cock, bij een aankondiging van het Bertennest voor een Van der Hallen-dag in Alveringem op 2 mei.

Weer eens jammer was het wegvallen van mijn artikel over "
Van der Hallen en het lied", waarin ik duidelijk verwijs naar Ernests rondtrekken langs Kempische kerken, met zingende jongeren, begeleid door mandolines en gitaren, om - in de jaren 1920...- liefde voor Vlaanderen op te wekken. Bovendien kon een -te weinig bekend- lied, geïnspireerd door zijn "De Wind Waait" (1932) en op muziek gezet tot een blijmoedig trekkerslied: "Mijn paardeken trekt stapvoets de wagen voort..." Tekst en muziek zijn goed zingbaar. Was het weer te warm-romantisch? Dietsland én Van der Hallen werden dus zowat vergeten of geweerd? En dan te zeggen dat Nest van der Hallen, die zwaar ontgoocheld en geschokt de vervolging en de vernieling van het AKVS door een dictatoriale, belgicistisch episcopaat, moest verdragen, niet zo bewonderd meeging in de nieuwe "marsrichting" (niet die specifieke van Van Severen in 1934 en later...) van de studenten- en jeugdbeweging in Groot-, Heel-Nederlandse of Dietse zin...

zondag 13 april 2008

Het Vlaams-Nationaal Zangfeest: "Zingen maakt van gedachten krachten!" (Cyriel Verschaeve)


Aangespoord door enkele recente, positieve reacties op mijn elektronische en poëtische "dagboeken" (in zekere zin), onderbreek ik het andere, drukke geschrijf voor bladen, toespraken en poëzie, om even mijn visie op het zingen én de grote waarde van het eigen, volkse lied weer te geven. Dit tegen de achtergrond van het nakende 71ste Vlaams-Nationaal Zangfeest, dat voor de laatste maal plaatsvindt in het gigantische Sportpaleis (Merksem-Antwerpen). Volgend jaar, zo hebben we beslist tijdens een vergadering van de "Raad van Deelgenoten" van het Algemeen Nederlands Zangverbond, verhuist die kleine maar bewuste groep van zingende Vlamingen -met een grote liefde voor het volkseigen, oude én nieuwe, Nederlandse lied- naar de "Lotto-Arena", vlakbij het Sportpaleis. Wellicht - en hopelijk tijdelijk- een terechte beslissing, om met die - nauwelijks - 5000 "zangers" niet meer te "verdrinken" in het gigantische Sportpaleis.

Een -ontgoochelend- tekens des tijds, zoals zoveel andere op het gebied van het bewaren en behartigen van de eigen, volkse, "
Vlaamse", of juister Nederlandse, cultuur en kunst! Nu er opnieuw veel meer strijdbaarheid dringend nodig is om het volksvijandige Belgische regime en het staatje uit de wereld te bannen, is het zingen van onze volkse liederen, zoveel mogelijk op bijeenkomsten, strijdmeetings en betogingen, dus in grote groepen, een stuwende kracht. 'De Blauwvoet', 'Voor Outer en Heerd', 'Kempenland', 'Groeninge' ("Het Vlaamse heir..."), 'Daar is maar één Vlaanderen' en andere zijn aangewezen. Daarnaast zal op het komende zangfeest met veel kracht hét moderne strijdlied van Anton van Wilderode en Herman Elegast: "Volk, word staat" worden gezongen. Een ander en ouder strijd- én staplied - dat op het programma van 20 april had moeten staan - is 'Heropstanding' ("De vendels staan trots en verbeten"), ook op tekst van Van Wilderode, die we in Antwerpen én, eind juni, in zijn Waaslandse geboortedorp Moerbeke, met veel piëteit zullen herdenken!

Met de mij eigen weemoed én woede -om de verslapping, uitholling en "
verbelgisching" (gruwelijk woord!) van de Vlaamse Beweging -denk ik nu weer terug aan de jaren 1960 en '70 toen 15.000 tot 20.000 Vlaamsgezinde en nationalistische Zangfeestgangers het Sportpaleis bijna tot de nok vulden... Denk maar aan dat Zangfeest met de opmarsjerende oud-leden van de Arbeidsdienst, onder het zingen van hun meeslepend lied: "Glanzende spaden, stalen gelid..." Lang geleden al, bijna zeventig jaar, tijdens het Vlaams-nationaal Zangfeest van 1939 op de Brugse Grote Markt, bij het standbeeld voor Jan Breydel en Pieter de Coninck, doorgrondde Cyriel Verschaeve het wezen van het volkse samen-zingen: "Zingt! Het is beter dan spreken. Zingen maakt van gedachten krachten!" Wie de waarde van het eigen volkse, Dietse lied echt naar waarde wil schatten, raad ik ten zeerste aan om de rede van Wies Moens, tijdens het achtste Vlaams-Nationaal Zangfeest op de Brusselse Grote Markt op 31 juli 1941, te lezen. Je vindt die tekst in de privé-uitgave (in stijlvolle, zwarte band) 'Wies Moens - Proza II' (1970). Moens, kénner bij uitstek van onze volkse kunst en cultuur en in het bijzonder van onze letterkunde en liedkunst, belicht in deze toespraak het Dietse wezen en de waarde van de rijke schat - sedert de Middeleeuwen - van onze Nederlandse volkse liederen en volksliederen. Uiteraard zou ik gans de rede van mijn oude vriend hier afdrukken, maar dat voert mij én mijn lezers te ver. Ik citeer enkele essentiële fragmenten.

"
Voor de twee maal weerklinkt van op dit enig-mooie marktplein over het verwelste Brussel de feestelijk-geordende zang der "Vlaamse scharen". Ouden en jongen, groten en kleinen voegen hun stemmen bij elkaar. Geen enkele stem zingt voor zichzelf; elke stem is ingevoegd in het geheel én dient het geheel, de samenzang, - dat hij verkondige vol schone kracht: de waarde en de zin van het volkse lied, de rijkdom en de betekenis van onze volkse liederenschat. - Machten die tegen ons waren, hebben eenmaal gezworen, te maken van ons: een Volk dat 't eigen woord niet meer zou kunnen spreken. Zij zijn in hun opzet mislukt: wij spreken niet alleen, wij z i n g e n ook nog de taal der vaderen. 't Kloek-ruisend Diets van Maerlant en Ruusbroec is onuitroeibaar gebleken. Heil ons, dat wij 't bewaren mochten! - 't Volkse lied - het echte - verkondigt aan de wereld wat een Volk waard is; welke krachten zijn wezen, zijn persoonlijkheid bepalen; in welke deugden het uitblinkt en hoé het daarin uitblinkt. - 't Volkse lied bij ons - het wàre - doet dat sinds honderdtallen van jaren en altijd voort. Zo staan wij er in getekend als een Volk dat, op geheel eigen wijze, de drang ter verte en de zin voor de daad paart aan 't verlangen naar stille beschouwing en stille innerlijkheid. - Het volkse lied, hoe fel het ook de waarheid van 't eigen-volkse klaroenen moge, is altijd nog een...zachtmoedige les. Misschien zal Brussel, ons Brussel, ook hàrde lessen nodig hebben. Het zal ze krijgen, als 't moet. Want wij kunnen niet meer stilstaan op de weg die wij voor zijn toekomst gekozen hebben: - de weg naar 't volle stralen, naar de algehele orde van 't waarachtige, Brabants-Dietse wezen dezer nooit opgegeven, met verbetenheid beminde stede." -

Tot daar mijn oude vriend Wies Moens.

Even verbeten en trouw als zijn vriend Wies Moens, verdedigde Dr. August Borms de onaantastbaarheid van het Brabantse, Nederlandse Brussel. Wij herdenken zijn opdracht tot volharding ook vandaag, 13 april, tijdens de Bormsherdenking in Merksem, hoezeer de Vlamingen - in wezen dus Nederlanders - én de Vlaamse Beweging in en voor Brussel ook van die opdracht zijn afgeweken!

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland