maandag 21 juli 2008

"Niet Vlaanderen, België vergaat!"


Mijn titel is - voluit sarcastisch en cynisch - van toepassing op de huidige dag. Vóór ik verder ga met Anton van Wilderode -op 15 juni jl. tien jaar overleden-, in een vijfde en laatste deel van mijn bloemlezing, speel ik in op de, o zo trage, voortgang van het barsten, het kraken van het belze "schip van staat". (Zelfs de flauwe, eindeloos oppervlakkige Gazet van Antwerpen blokletterde onlangs: "België kraakt". De zot van A, Steve (=Robert) Stevaert en andere rode "belgen", de echte "bazen" van die Frut, zetten daarvoor dus het sein op rood...!). Ik vertel het stompzinnige poppenkastspektakeltje niet opnieuw, dat Leterme - strompelend naar "le terme", de terminus, van la Belgique - tesamen met de schijnheilige en volksvreemde kleinzoon van die andere Albert, de "koning-ridder"... - heeft opgevoerd in de week waarin het grote, oude "moederland" (!), la douce France, zijn "fête nationale" vierde. De Ieperse én belze geitenboer wilde het ontslag van zijn ploeg warempel op die "quatorze juillet" aan het opperhoofd van dit Noord-Franse staatje aanbieden. En voor de rest weet zowat iedereen het: het "grote" opperhoofd wil de doodsstrijd van het land eindeloos rekken, "omwille van het smeer" uiteraard.

Als
reactie op al dat schijnheilige, vooral anti-Vlaamse en in wezen dus anti-Nederlandse gedoe, druk ik hier elektronisch één van mijn geliefde De Clercq-gedichten af, uit de fameuze, anti-Belgische, Vlaams-nationalistische en Dietse dichtbundel "De Noodhoorn" (zesde uitgave, 1975, Sint-Niklaas). René De Clercq, als activist banneling in Noord-Nederland, schreef dit gedicht in het "eeuwfeestjaar" 1930, toen Nederland - ooit door de Belgische muiters van zijn Zuiden beroofd - officieel het eeuwfeest van België meevierde en, eerlijk geschreven, de "Oranjes" van nu zijn er nog altijd toe in staat! Maar het moet nu dienen om de ogen van alle soorten van flaminganten en Vlaamse nationalisten de ogen te openen voor wat dezer dagen bijna nooit wordt beklemtoond: de toekomst van Vlaanderen... Die kan toch niet opnieuw klein-Belgisch worden, een gevaar dat ons alweer bedreigt, als we de Nederlandse, Dietse toekomst van ons volk nog altijd niet willen erkennen, al reiken verscheidene Noord-Nederlanders - denk vooral aan Geert Wilders! - de hand naar ons, het Zuiden van Nederland, uitsteken!

Een eeuwfeest
------------------------
Aan prof. Dr. Willem de Vreese

Raakt nu het bovenst onder?
Geschiedt het vreemdste wonder
Dat Nederland, fier Nederland,
Meeviert het eeuwfeest zijner schand?

Wij, Vlamingen, wij haten
De slechtste staat der staten,
Die 't beste volk geschonden heeft
Zn honderd jaar van leugens leeft.

Wij, Vlamingen, bevechten
De rover onzer rechten,
Die 't schijnbeeld van een natie stal
En nooit een natie worden zal.

Daar is een Belgisch koning,
Veel Belgische vertoning,
Een Belgisch vlag, een Belgisch lied,
Maar Belgen, Belgen zijn er niet.

O, 't Rijk der Nederlanden!
O broederlijke banden,
Die alle Dietsers samenbond
Op oude, eigen Dietse grond.

Wij moesten door al eeuwen
Naast Hollanders en Zeeuwen
In vrome kracht te zamen staan,
Eendrachtig eendre wegen gaan.

Wij hebben niet begrepen.
Maar wie door loze knepen
En lage listen wordt gediend
De vijand hielden wij te vriend.

Rouw, rouw bedrijft de Vlaming
Bij 't eeuwfeest der beschaming;
Maar in die rouw ligt reeds een daad:
Niet Vlaandren, België vergaat!

René De Clercq

zondag 13 juli 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze (4)


Aan de lezers van mijn Utopia-dagboek en van deze beknopte Van Wilderode-bloemlezing wil ik met genoegen melden dat de herdenking in Moerbeke-Waas, op zaterdag 28 juni, heel stijlvol en geslaagd was: een 150-tal bewonderaars en geestverwanten kwamen naar het stille, zonovergoten Moerbeke-Waas, niet enkel Waaslanders, maar ook Antwerpenaars en Gentenaars. In 't Pallieterke van 9 juli verscheen een verslag: daarin kon je alles lezen. Alleen dit: ik had het genoegen mijn gedicht "Het verlaten erf", geschreven voor mijn vriend Anton, toen hij - definitief!- zijn woonhuis, het vadererf en zijn Moerbeke moest verlaten, daar, in zijn tuin te mogen voordragen. Op dat erf prijkt nu een halfverheven beeldhouwwerk van Hedwig de Guchteneire, treffend en minzaam (zie afbeelding hierbij. Eén vraag blijft: wat gaat er gebeuren met het woonhuis van de grootste Vlaamse (en Nederlandse) dichter na Gezelle? Op mijn vraag kon de in Moerbeke aanwezige en hoog van de toren blazende gedeputeerde voor cultuur van het Oost-Vlaams provinciebestuur, Jozef Dauwe, geen duidelijk antwoord geven...

Oost-Vlaanderen zou daarvoor geen geld hebben, terwijl Streuvels, Timmermans en Ernest Claes wél een museum kregen; Wies Moens en Ernest van der Hallen weliswaar niet! Wat er met Antons huis zal gebeuren zal ik hier en elders melden, als ik iets weet...

Laat me liever verder gaan met mijn anthologie van de altijd bekoorlijke klassiek-romantische gedichten van Anton van Wilderode, die veel meer geestelijk en emotioneel genot verschaffen dan die van "
Meester" Claus..., al schreef dat "genie" wel enkele sterke gedichten...

Ik wil niet nalaten een gedicht op te nemen dat de aan zijn aarde verknochte Waaslander, die "
Coupéken" - hij zal mij die oneerbiedigheid zeker vergeven nu- was, typeert: "De canada's", de geliefde bomen van zijn geboortestreek, een gedicht uit het majestatische fotoboek "Daar is maar één land dat mijn land kan zijn":

De canada's
----------------------
De eerste zee die ik des avonds hoorde
waren de canada's warlangs ik liep
waaronder ik in najaarsnachten sliep,
een oergeruis onraadbaar in mijn oren.

Zij stonden aan de wegkant tegenover
het ouderhuis, hun zwaargeblaarde kruin
(was honig eerst dan groen dan okerbruin)
boven het dak een bovendak van lover.

Hoe is het? dacht ik nin de tussenpozen
dat zij verademden. Is het een oud
gerucht omhoog van ruziemakend hout,
van langs de stam gevallen waterhozen?

Kabaal van klimmende kabouters? Vlagen
applaus dat opgaat in een grote zaal?
Gesprekken in een buitenaardse taal
van bovenaf door faunen en dryaden?

Het was mijn zee die tienmaal honderdmaal
landinwaarts viel met lange waterzwaden.

(uit: "
Daar is maar één land dat mijn land kan zijn", 1983)

In dit fascinerend foto- en poëzieboek tref je ook het gedicht "
Utopia", dat ik uiteraard in dit "utopisch" internet-dagboek niet achterwege kan laten:

Utopia
------------
Verloren lopen in een melkwit land
met nauwelijks merkbaar menselijke sporen
een hemel zonder stemmen toebehoren,
van sneeuw in sneeuw gaan naar een niemandsland,

de rinkelbellen van de winterslee
die wij alleen in sprookjes konden horen
ineens luidruchtig tegen koude oren
en op de luimen van de meewind mee,

vergeten wie men was en wat men deed
of hevig wilde al de tijd tevoren,
in een opwindend ogenblik herboren
hoogzwevend voor utopia gereed.

(uit: 'Daar is maar één land dat mijn land kan zijn', 1983)

"
Als een kleinood tussen de zee en de heide", zoals Wies Moens schreef in 'De Tocht' (1920) ervoer onze nationaal-Vlaamse en Nederlandse lyricus bij uitstek ons aller eerste vaderland Vlaanderen - op de weg naar Groot-Nederland- in het gedicht 'Daar is maar één land', waarmee hij het poëtisch fotoboek afsloot. Hij maakte er een tegenhangers van van René De Clercqs 'Daar is maar één Vlaanderen':

Daar is maar één land
---------------------------------
Begint dichtbij met emeralden gras,
wordt akkerland en onvoorspelbaar weide,
wordt waaiend zomerbos en blauwe heide
en water in de sloten waterpas
met zoveel onverwacht ultramarijn
waarin het land ligt dat mijn land kan zijn.

De dreven onbeweeglijk onderweg
met brand van brem tegen gekrulde bramen
met karrensporen schots en scheef tezamen
maar op een afstand broederlijk terecht
tot bijna een getrokken rechte lijn
die door het land loopt dat mijn land kan zijn.

Een buurtschap en een dorp. Intens een stad
met torens die vroegmorgenlijk ontwaken
oven de staande slaap van zoveel daken
en groen uit binnentuintjes opgespat,
een door de eeuwen opgetrokken schrijn
waarrond het land ligt dat mijn land kan zijn.

Zo lang de Heer mij adem wil verlenen
zeg ik en zing dat Vlaanderen het éne
énige land is dat mijn land kan zijn.

(uit 'Daar is maar één land dat mijn land kan zijn', 1983)

Uit de Griekse gedichten van "
Een tent van tamarinde" (1984) kies ik een zeer symbolisch gedicht gewijd aan de blinde Homeros, klassici - die nog de diepte en de universaliteit van de antieke Griekse literatuur hebben geproefd en genoten - zijn ermee vertrouwd. De dichter en belezen classicus Van Wilderode reisde meermaals naar "zijn" antieke wereld, naar Italië, maar ook naar het oude Hellas.

Homeros
-----------------
Alles gebeurt van binnen. Van de wereld
ken ik alleen nog maar geluiden, woorden
die toegang zoeken tot mijn open oren
in mijn gestolde baard, en anders niets.

De stad ligt uitgestorven in de vlakte.
Soldaten zijn in stoeten weggetrokken,
telkens een lied dat aanwaaide met vlokken;
kooplui en vrouwen luid hen achterna.

De poort sloeg dicht. Slechts wat van boven komt,-
de wolk der bijen en het kokend zonlicht,
de lange lansen van een zwarte regen,-
valt in de bedding van de lege straten.

Ik woon aan zee. En dalwaarts. Onder bomen.
Mijn ogen gingen dicht, zonder misnoegen
gesloten voor het bont vertoon der mensen.
Een stad groeit binnen mij, bevolkt met dromen.

(uit 'Een tent van tamarinde', 1984)

Wie ooit Homeros' 'Iias' of de 'Odyssee' las, kan zich voorstellen wat de blinde Homeros "
van binnen", vanuit zijn ontzaglijke verbeelding, zag en op geniale wijze beschreef.

In het jaar na de Griekse 'Tent van tamarinde', 1985, publiceerde Van Wilderode één van zijn aangrijpendste dichtbundels, en volgens mij en vele anderen wellicht zijn sterkste en mooiste: 'De Vlinderboom'.

Het is het verhaal van de laatste twee levensjaren van "
Carlos Quinto" (Keizer Karel), van 13 september 1556 - zijn troonsafstand ten gunste van zijn zoon Filips II - tot 21 september 1558, dag van zijn dood. Na een uiterst zware en vermoeiende reis vanuit de Nederlanden naar Yuste in Spanje, waar hij in een eerder bescheiden "paleis" verbleef.

De titel "
Vlinderboom" - voor plantkundigen: "Buddleia L(innaeus), naar de Engelse botanist Adam Buddle (1660-1715) is een zinnebeeldige duiding van de vlinderboom, een heester uit China, die tot vier meter hoog kan worden.. Rond zijn lange lila bloempluimen verzamelen zich zwermen vlinders. Zo dwarrelen herinneringen als pepels rond en om een man die alléén bleef.

Dat gedurig neerdwarrelen van - dikwijls gelukkige - herinneringen, als enig verweer tegen de zwaar te dragen eenzaamheid is ook wel - zij het niet zo letterlijk - het lot geweest van onze dichter, Anton van Wilderode, wiens ervaringen en gevoelens we in deze bundel meermaals herkennen.

Het sterkst zien we Anton en zijn liefste herinnering, die aan de kleine, door het dierbare geboorteland dwalende Cyriel in het gedicht "
Terug" - het eerste van twee met die titel...-, in het tweede deel van de bundel (Volledig Dichtwerk, blz. 689):

Terug
----------
Al wat mij toekomt uit de keldermond
van mijn verleden wil ik niet vergeten,
wordt werkelijker dan de dag van heden
en vloeit als licht de kamer in en rond.

Soms ligt het stil en krijgt allengerhand
gedaante vorm en voorkomen van leven,
ik kan het schier zijn noude namen geven
waardoor het weer vertrouwd wordt en verwant.

De muren van de kamer storten in
en leggen toegangen tot vluchten open,
ik kan weer vrij en onbelemmerd lopen
gelijk ik ooit als kind liep aan de kim.

(uit 'De Vlinderboom', 1985)

De hele, vooral de oudere en zieke, Anton van Wilderode krijgt gestalte in één gedicht uit De Vlinderboom, "
Weemoed mijn wereld", het intens besef om het verlies, het aan hem voorbijgaan van alle schoonheid, alle liefde die de dichter - zichzelf projecterend in de figuur van Carlos Quinto. Weemoed, melancholie en besef van de op handen zijnde dood, droegen en dragen de poëzie van de grootsten van de Europese literatuur, o.a. Rainer Maria Rilke, Heinrich Heine, John Keats, Lamartine, De Vigny, Jozef L. de Belder, Guido Gezelle, Karel van de Woestijne, J.W.F. Weremeus Buning, Adriaan Roland Holst en Alice Nahon (nog wel zes -Zid- en Noord-Nederlanders-

Weemoed mijn wereld
-----------------------------------
Weemoed mijn wereld en intens verdriet
dat in de vormen dringt van alle dingen
waarmee ik mij door anderen laat omringen
in dit voortdurend smaller leefgebied.

Ik heb de steun van de vertroosting niet
dat dit voorbijgaat, ik moet tussen muren
op deze plek totdat de dood komt duren
zonder veranderingen of verschiet.

Het raam voorbij en ver zover men ziet
begint een ruimte waar geweld van leven
en voorjaar onverwoestbaar zijn gebleven
als in de jaren die ik achterliet.

(uit 'De Vlinderboom', 1985)

Na deze vierde aflevering volgen er nog twee, want er volgen nog "
onmisbare'" bundels, als "Apostel na de Twaalf" (over de H. Paulus), "En het dorp zal duren" en "Het sierlijke bestaan van steden", "In al begonnen vrede" en "Het oudste geluk". Ik tracht er volgende keer wat vlugger mee op te duiken... Van Wilderode is, met zijn, inhoudelijk én vormelijk-stilistisch, zeer zuivere en hoogstaande poëzie, de grootste Vlaamse, dus Nederlandse dichter van de 20ste eeuw. Tegengif tegen alle pseudo- en knoeiwerk van de jongste tijd, tegen het miserabilisme, tegen de leegte.

zaterdag 12 juli 2008

De slechte staat (eigen werk)

De slechte staat
------------------------
(terugdenkend aan René De Clercq!)

Reeds lang, reeds lang ligt deze staat,
gekweld door eindeloze kwalen,
en door de roofzucht van de Walen
te lijden aan de ziekte van de haat.

Haat met vervalsing en geweld,
door onze bron, de oude Nederlanden
te scheuren met baldadige handen
ten dienste van een Frans bestel:

dé rover sedert vele eeuwen,
die d' oude Dietse taal van duizend jaar
als erfvijand bedreigt. Maar leeuwen
wapperen weer, gedragen door een schaar

van dappere getrouwen, die de heren van de haat
en van 't geweld naar ondergang geleiden,
z'onder steun van d' Europese technocraat!
Zij zullen volk en land weldra bevrijden!

De vrijheid komt wel zeker, maar de geesten
van 't misleide en bedrogen volk
zijn nog niet klaar. Een Nederlandse tolk
moet helderheid en waarheid 't meest

aan velen schenken. Het échte weten
doet de zieke, slechte staat,
met verachting, zonder eigenbaat,
in zielige dood totaal vergeten!

Zo zullen Vlaanderen én het hele Nederland
ten slotte zegevieren en eigen toekomst
voor de Lage Landen aan de Noordzee-rand
voor eeuwen bouwen en onaangerand!

Erik Verstraete

(Guldensporenfeest, 11 hooimaand 2008)

donderdag 10 juli 2008

Terugdenken aan het weerbare Vlaanderen van 1302!


Voor de 15de van deze Guldensporenmaand kijken ik, en vele andere Vlaamse, Nederlandse en dus anti-Belgische nationalisten met mij, niet uit naar één of ander compromis met de francofone (Waals-Franse) agressors en imperialisten, die de Belgische West-Vlaming Leterme uit zijn hoge hoed gaat schudden: Vlaanderen (Zuid-Nederland) zal er niet beter van worden. Hij heeft zijn Vlaamse maskerade al lang afgeworpen en is, slaafs als een Vlaamse hond, voor zijn Waalse en franskiljons-imperialistische meesters, in het stof gaan kruipen! Ik kijk, als dichter, nationalistisch spreker en strijder (gezondheid en zwakke familiale steun ten spijt...) veel liever op naar de rebellen van 11 juli 1302 in Kortrijk, die het Zuiden, én daardoor ook het Noorden van ons Nederlandse vaderland, vrijvochten in een verbeten, door moegetergde woede gedragen veldslag op het Groeningeveld. Geen enkele Vlaamse dichter gaf aan dat gebeuren beter gestalte dan Guido Gezelle, in zijn gedicht "Groeningeveld", dat hij op 18 september 1894 schreef en opnam als eerste gedicht binnen de reeks "Hooimaand" (juli). Eerst had de dichter het geschreven voor een klein bundeltje "Vertijloosheid" (1894) en op 11 juli 1895 werd het opgenomen in het "Nieuws van den dag" en in de "Gazette van Kortrijk". Wees niet verbaasd over de "roode klauwen" en over "bloerood getongd, getand": Gezelle beschreef de heraldische leeuw, als was die Vlaamse leeuw voor hem ook en vooral "de zwarte blomm' in 't geluw veld" ("Groeninge"), zoals voor Wies Moens: "de zwarte, klauwende blom" ("Lied der Vlaamse Meisjes").

GROENINGEVELD
--------------------------------
Groeningeveld, waar zijn de dagen,
als in uw gras, als in uw zand,
steunende op God, de legers lagen,
die vochten vrij ons Vaderland?
Laat op dat veld, in onze hand,
den leeuw ontwaaien,
en leve, vrij van schade en schand,
ons Vlanderland!

Groeningeveld, daar blommen bloeien,
daar koren wast nu, overal,
daar gaan wij, vij van vreemde boeien:
wie die het ons verbieden zal?
Laat op dat veld, in onze hand,
den leeuw ontwaaien;
veerdig, en vrij van allen band,
zij Vlanderland!

Groeningeveld, uit alle velden
het heerlijkste, dat zonne groet;
daar 't vlaamsche Volk zijn' vlaamsche helden,
bij 't vlaamsche lied, herleven doet!
Laat op dat veld, in onze hand,
den leeuw ontwaaien,
wekkende, aan Leye- en Scheldekant,
't oud Vlanderland!

Groeningeveld! o Kortrijksche aarde,
vruchtbaar, en vrij van vreemd gewas,
spare u de hand die u eens spaarde:
weêr zij ons Volk zoo 't eertijds was!
Laat op dat veld, in onze hand,
den leeuw ontwaaien,
en houde vrij den ouden trant
't nieuw Vlanderland!

Groeningeveld! De gulden vane
donkert de zwarte leeuw! Kom-aan!
voere hij 't Volk ter zegebane;
ziet hoe zijn' roode klauwen slaan!
Laat op dat veld, in onze hand,
den leeuw ontwaaien:
volge 'em, bloerood getongd, getand,
heel Vlanderland!
Guido GEZELLE
-----------------------------------------------------------
Mijn volgend stuk is dan weer gewijd aan Van Wilderode (4), die we terecht, de "
Gezelle van de 20ste eeuw" mogen noemen, veeleer dan de vergoddelijkte Hugo Claus, die ene Frank Hellemans in Humo (23 maart 2008) ook zo wilde betitelen... Wel enige taalmuzikaliteit bij Claus, maar totaal geen spiritualiteit.
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland