dinsdag 20 juli 2010

Gezelles 11 juli: Groeninges Grootheid!



De 11-juli-vieringen of, zeer oppervlakkig en officieel-correct, de "feesten van de Vlaamse Gemeenschap" zijn voorbij en ze waren weken bezig. De officiële, georganiseerd door districten of gemeenten (steden), waren meestal inhouds- en stijlloos. De betere radicalere en niet correcte voerden de hoofdtoon. Meest strijdbaar en toch beheerst was de wandeling van Luc Vermeulens Voorpost door de Vlaamse (Brabantse) randgemeenten rond Brussel, die steeds verder worden verfranst, met name door Wezenbeek-Oppem! In Antwerpen organiseerden de "Gulden Senioren" hun al traditionele Sporen-herdenking op het sfeervolle Hendrik Conscience-pleintje, aan de luisterrijke, barokke Sint-Carolus-Borromeuskerk. Het programma van deze nationalistische Sporen-viering omvatte een herdenking van Herman van den Reeck, de jeugdige flamingant, die op 11 juli 1920, nu precies 90 jaar geleden, bij het verdedigen van de leeuwevlag van de Vlaamse meisjes van "Klimop", door een brutale politieagent werd neergeschoten en bezweek. Declamatrice Walda van Onckelen presenteerde, samen met Renaat van Beeck. Beiden droegen het wel bekendste Van den Reeck-gedicht van een hele reeks voor, dat van Wies Moens: "Aan Herman van den Reeck, gevallen voor de zaak op 11 juli 1920", dat als volgt begint: "In mijn stille, witte cel/ is het bericht van uw dood/ als een nieuw parool/ dat scherpe lippen fluisteren in den nacht./ (Die het wachtwoord ontvangt,/ hij zet zijn leven tot een bolwerk er om heen.)" Ook andere expressionisten, Paul van Ostaijen, Marnix Gijsen, Victor Brunclair, René De Clerck brachten hulde aan de jonge Van den Reeck en gispten de belgische moord op een jonge Vlaamse student. De gasttoespraak werd gehouden door Erik Stoffelen, voorzitter van het ANZ. Erik haalde uit naar de "onmogelijke staatshervorming": "DeWever en Di Rupo: water en vuur..." en hekelde scherp de ontoelaatbare inmenging van Albert II, die in Brussel bevel gaf om leeuwenvlagjes uit de handen van kinderen en volwassenen te rukken! Vóór de pauze werden muziek en zang van "", dé nationalistische en Heel-Nederlandse formatie van Radio Rapaille, zeer gesmaakt. Standrecht

Hoogtepunt werd, om 16.30 u. -spijts de hitte- een grote studentencantus van drie nationalistische studentengilden: het KVHV, de NSV (Nationalistische Studentenvereniging) en de NJSV (Nationalistische Jongstudentenvereniging). Voor oud-studenten en andere zanglustigen hartverwarmend! In volle vrijheid en los van brutale inmenging van de stad Antwerpen, zoals in 1920, kunnen we nu bogen op radicaal-volkse, Vlaams-nationalistische en Dietse vieringen.

Geheel anders was het in de 19de eeuw, toen letterkundigen, onderzoekers en dichters, schoorvoetend een Vlaamsgezinde én -na de onwettige muiterij van 1830 die tot de jammerlijke afscheuring van ons Verenigd Koninrijk der Nederlanden leidde -ook orangistische, Heel-Nederlandse stem lieten horen: de literatuurvorsers en ontdekkers van oude schatten, zoals volksliederen, epiek en lyriek: Jan Frans Willems, Ferdinand Augustijn Snellaert, Prudens van Duyse, Johan Alfried de Laet, Blommaert, Ledeganck e.a. De bekendste, dichterlijke wegbereider voor onze ontvoogding, vóór Verriest en Rodenbach, ook in journalistieke geschriften, blijft Guido Gezelle (1830-1899). Na Hendrik Conscience, in diens "De Leeuw van Vlaenderen" (1837), evoceerde hij, in zes gedichten, "Groeninge'ns grootheid of de slag der Guldene Sporen". Dat deed hij in 1894. Het bekendste van deze strijdvaardige, in wezen nationalistische, gedichten, zingen we jaarlijks méér dan eens, op de krachtige muziek van Jef Van Hoof en onder de titel "Groeninge": Het vlaamsche heer staat immer pal,/ daar 't winnen of daar 't sterven zal:/ alhier, aldaar, aan lange lansen,/ de leeuwen dansen." Ik ga niet verder, want iedereen kent de tekst door het lied. Met sarcastisch genoegen, vrij ongewoon voor hem, beschrijft Gezelle het gevecht zelf: "Harop! De goedendag/ slaat! slaat!/ Harop! den goeden slag/ slaat! slaat!// Ruimt bane, eer, op/ uw' vuile schansen,/ den doodendans/ de leeuwen dansen!// Harop! Den goeden slag/ slaat! slaat!/ Harop! de goedendag/ slaat! slaat!// Door hooge en leege/ en liên en lansen,/ den zegedans, den zegedans/ de leeuwen dansen!// Harop! Den - goeden - dag!" De brave, maar eigenzinnige en hoogbegaafde taalkenner en flamingant besloot zijn vijfde gedicht met triomfantelijk genoegen: "De peerdehoeven staan in 't zand,/ te Leyewaard gedreven;/ maar keerwijs om, naar 't zuiderland,/ geen twee, geen één op zeven; ter Vlamingvaart zoo wilde elkeen:/ ze gingen al, 't en keerde geen!"

Het Consciencepleintje kleurde op 11 juli wel geel van de leeuwenvlaggen, maar, spijts de Dietse accenten, viel er geen enkele orane-blanje-bleu-vlag te bespeuren...

maandag 5 juli 2010

Ballade van de IJzerbedevaart


In Anton van Wilderodes "Het tweede jaargetijdenboek" (1987) vind ik verscheidene heel mooie juli-gedichten, maar toch wens ik, een zevental weken van tevoren, al vooruitblikken op onze negende IJzerwake in Steenstrate (bij Ieper), op zondag 22 oogstmaand, om 11 u. Ik doe dit met mijn "Ballade van de IJzerbedevaart", terug te vinden in mijn jongste dichtbundel "Gebleven is de Adel" (blz.32-33). Voor mijn volgende Utopia beloof ik enkele bekoorlijke juli-gedichten!

BALLADE VAN DE IJZERBEDEVAART
--------------------------------------------------------
I Ooit gaf de stoute strijd aan 't IJzerfront
aan dit ontzielde volk een klein geweten.
Door 't offer van de ridders-frontsoldaten vond
een kleine schaar de weg naar het verlaten veld.
De staatse haat ontstak een broeihaard van geweld.
Een bedevaart deed stap voor stap belijden
de Dietse eigenheid die in de storm der tijden
werd neergedrukt, misvormd en uitgeteld.
Toen kreeg die kleine kern een goed gezag
van volksgetrouwen, die zich schaarden
aan de zijde van de kleinen, de gewijden
door eenvoud en verdriet. Dat waren àndere tijden.

II. Maar weer bleek 't lot 't arm Vlaanderen niet genegen.
Ten tweeden male leidde een wereldbrand
de besten van ons volk weer op verdeelde wegen.
De staat keek grijnzend toe en greep de kans
om volkscultuur en eigenheid te slaan,
te wurgen in zinnebeeld en trouw aan idealen.
De zuivere toren mocht niet blijven staan.
Hij moest en zou de harde tol betalen,
die de vijandige staat weer eisen dierf
van 't lam geslagen en verscheurde volk.
Geen toren kan bij nacht de haat weerstaan:
de daders konden ongestraft hun gangen gaan.

III Voor 't zuidelijk Nederland rees zwart de tijd:
zijn "Zwartboek" schreef Wies Moens, heen ging Verschaeve,
monddood werd 't Dietse Vlaanderen, wijl de staatse nijd
de trouwen nedersloeg. Maar als een goddelijke gave,
in nood en fel verweer, stond weer een kleine schaar
voor nieuwe arbeid klaar: de toren moest herrijzen.
Trots en verbeten stonden, wist Van Wilderode,
Vlaanderens vendels, van nieuwe tijd voorbode.
De bedevaarten brachten velen op de been.
Volk en leiders gingen eindelijk beseffen
de echte nood van 't land en steen na steen
herrees de ranke toren en niemand zou verheffen
een stem van onbegrip. Geen wanklank viel te horen.
Alleen nog geestbederf kon deze opgang storen.
Ontrouw en eigenbaat tastten toch "leiders" aan.
Het volk, verward, kon geen bedrog verstaan.
't Vergif was uitgestrooid door eigen "leiders".
De harde tweespalt viel niet meer 't ontwijken.
Wie zorgt voortaan voor schoonheid en voor volkse trouw?
Een nieuwe, Dietse kern zal waken en herijken!

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland