Ik haal hier enkele strofen aan uit zijn ontroerend lentegedicht "Es färbte sich die Wiese grün..." dat ik heb vertaald en opgenomen in mijn jongste dichtbundel "Gebleven is de Adel" (2006). Ik voeg er mijn Nederlandse vertalingen aan toe.
Es färbte sich die Wiese grün,
und um die Hecken sah ichs blühn;
Tagtäglich sah ich neue Kräuter,
mild war die Luft, der Himmel heiter;
ich wusste nicht wie mir geschah
und wie das wurde was ich sah.
Und immer dunkler ward der Wald,
auch bunter Sänger Aufenthalt,
es drang mir bald auf allen Wegen
ihr Klang in süssem Duft entgegen;
ich wusste nicht wie mir geschah
und wie das wurde was ich sah.
..............................
Wie ich so stand und bei mir sann,
ein mächt'ger Trieb in mir begann.
Ein freundlich Mädchen kam gegangen
und nahm mir jeden Sinn gefangen.
Ich wusste nicht wie mir geschah
und wie das wurde was ich sah.
Uns barg der Wald vor Sonnenschein.
Das ist der Frühling fiel mir ein;
und kurz, ich sah, dass jetzt auf Erden
die Menschen sollten Götter werden.
Nun wusste ich wohl wie mir geschah
und wie das wurden was ich sah.
De weide kreeg een groene glans
en om de hagen was de bloei één dans.
Nieuw kruid schoot dagelijks op in 't wild
onder een heldere hemel, in een lucht zo mild;
hoe kon ik zo veel schoons verhalen
dat ik zag groeien uit de diepste dalen?
Steeds dichter, donkerder groeide het woud
van bonte zangers weer het oponthoud.
Hun lied drong mij op alle wegen
in zoete geuren heerlijk tegen.
Hoe kon ik zo veel schoons
dat ik zag groeien uit de diepste dalen?
..............................
Toen ik daar stond me te bezinnen
voelde ik een felle drang van binnen:
een vriendelijk meisje kwam voorbij
bekoorde elk zintuig in mij.
Hoe kon ik zo veel schoons verhalen
dat ik zag groeien uit de diepste dalen?
Het woud beschutte ons voor de zon.
Plots wist ik: 't is de lente die begon.
En jubelend zag ik dat op aarde
de mens weldra tot god verklaarde.
Nu kon ik wél al 't schoons verklaren
dat ik zag groeien uit de diepste dalen.
Deze zangerige, sterk ritmische verzen van Novalis ademen één en al de levensverrukking van de romantiek (eind 18de-eerste helft 19de eeuw) uit. We kunnen ze lente, zoals hier ervaren, eerder situeren op het einde van maart, begin april.
Voor het februari-gevoel stap ik over naar onze Nederlandse poëzie en met name naar Aleidis Dierick, grote dichteres en felle Vlaams-nationaliste uit Aalst.
Februari
---------------
Februari de buizerds paren
in een nest van ijzel een zachte hartstocht
mijn minnaar hij mint met fluwelen handen
met een lichaam een woning van veren.
Een vlies van vorst op de binnenmeren
een sluier van sneeuw, in de middag
een waaier van losbarstend water
het erf vol geluid achter notelaren.
In de wortels een donker bewegen
een ader van groen door de aarde
een nest in de razende regens
mijn minnaar een stolp van begeerte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten