dinsdag 27 april 2010

"Het wemelt in de mei van blonde kleinen..."


Van de twaalf maanden is de bruisende bloeimaand mei wel de mooiste en de meest inspirerende, al zijn ook de weemoedige nazomer- en herfstmaanden september en oktober niet te versmaden in de poëzie en in de beeldende kunst. Op letterkundig gebied krijgt de komende meimaand wel een heel bijzondere betekenis: op de eerste van mei 1830 - vreemd genoeg ook het rampjaar van de "belgische" (= Waals en Frans uitschot) muiterij tegen koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, die de scheiding van dat, ons land, teweegbracht... - werd dé prins van de hele, moderne Nederlandse poëzie, Guido Gezelle, geboren in het glorieuze, historische Brugge! 180 jaar geleden dus. Op de 31ste van diezelfde bloeimaand overleed in Antwerpen één der grootsten van onze moderne Nederlandse literatuur: Willem Elsschot (1882-1960), de sarcastische, ironische hekelaar en de rebelse, gevoelige dichter!

Gezelle - die, nog geboren tijdens de regering van onze Nederlandse koning Willem, later weliswaar géén Groot- of Heel-Nederlander werd zoals Jan Frans Willems, Ferdinand Snellaert of Prudens van Duyse -bezong de bloeimaand zoals weinig anderen, veelvuldig en fascinerend mooi. Zeg maar luidop zijn volgende beginverzen van enkele meigedichten: "De kerzelaar zijn trouwgewaad/ heeft aangedaan;/ vandage moet hij, meidag is 't,/ ter bruiloft gaan." en " 't Was in de blijde mei,/ ei, ei,/ 't was in de blijde mei!"/ En, komend achter 't land gegaan,/ 'k zag al de blijde blomkes staan:/ 't was in de blijde mei,/ ei,ei,/ 't was in de blijde mei!" Het eerst geciteerde gedicht komt uit de bundel "Rijmsnoer" (1897) en het tweede uit de mooie, speelse en sterk "verdichte" "Kleengedichtjes" (1858-'59). Gezelle was een romantische natuur, bij wie de neerslachtigheid (depressiviteit zegt men nu) hevig afstak tegen de blijde, opgewekte en vrolijke dagen die hij - zij het in mindere mate - ook beleefde. Denken we maar aan het beroemde gedicht: "Ja, daar zijn blijde dagen nog in 't leven,/ hoe weinig ook, daar zijnder nog voorwaar...", uit de ontroerende bundel "Gedichten, Gezangen en Gebeden" (1860). Er zijn wellicht duizenden gedichten en liederen geschreven, getoonzet, gezongen door het volk, die de zalige bloeimaand mei oproepen en prijzen en ze meermaals ook met de liefde de Minne en met erotiek verbinden. Ik noem er nog enkele uit de Duitse poëzie, zoals dat van de grote laat-romanticus en spotvogel Heinrich Heine (1797-1856): "Im wunderschönen Monat Mai,/ als alle Knospen sprangen,/ da ist in meinem Herzen die Liebe aufgegangen...; het heerlijke "Mailied" van Goethe: "Wie schön leuchtet mir die Natur,/ wie glänzt die Sonne,/ wie lacht die Flur..." en dat van de vroeggestorven, zalige lied-dichter en zanger Novalis (= Friedrich von Hardenberg, 1772-1801): "Es färbte sich die Wiese grün,/ und um die Hecken sah ichs blühn...". Dat gedicht, vervuld door natuurverrukking heb ik vertaald en opgenomen in mijn jongste dichtbundel "Gebleven is de Adel" (2006): "De weide kreeg een groene glans/ En om de hagen was de bloei één dans..."

Eénvoudig en ontroerend is het lied "Het wemelt in de mei van blonde kleinen nabij de veldkapel", een gedicht van het Limburgse "Pasterke Cuppens", waarvan ik de eerste woorden als titel koos. Mij komt nu dat liefelijke lied vanuit mijn kindertijd voor de geest: "Het wemelt in de mei van blonde kleinen, nabij de veldkapel. De toppen van de grote linde deinen, nabij de veldkapel. Maria hoort de zoete melodieën der boerenkinderen en der honingbieën. Ave, Maria; Ave, Maria."

In de inleiding tot dit stuk verwees ik naar de tweede meester van onze moderne letterkunde na Gezelle - Streuvels en Van de Woestijne even buiten beschouwing gelaten: Willem Elsschot. Bij hém, die een overtuigd flamingant én een handig-lijmend zakenman was, kom ik terug in één van de volgende afleveringen van mijn Utopia. In de loop van de komende weken van mei zal ik een ruim artikel aan hem wijden en daarbij ook zijn onvolprezen Borms-gedicht aanhalen.

Deze "aflevering" besluit ik nu met een eigen Gezelle-gedicht, uit mijn poëtisch debuut "Verloren Land" (1981):

"Guido Gezelle, kind van Brugge en van mei"
--------------------------------------------------------------

Een meikleed, moederlijk en mild,
Maakt Brugge plots tot zuidelijke stad.
Met zalig lentegoud wordt alles overgoten
Alsof dit land geen oude pijn meer had.
Dit heilig schrijn, dit gotisch pronkjuweel,
Droeg eens, in mei, zijn wonderbaarste kind.
Een heldere stem uit vuriger tijden,
Een bloesemend, een orgelende wind.
De zanger bleef een kind, dat de geheimen wist
Van bloemen, vlinders, vogeltaal.
Hij schreide om abelen in de herfstelijke dreven
En zong zijn lied het zuiverst met de nachtegaal.
En als de mei haar bloesems sneeuwde,
Ontvouwde zich zijn hart naar 't zonnelicht
Als waterlelies op een rimpelloze vijver.
Dan schreef hij voor de Hoge Vrouwe 't lieflijkste gedicht.

(Bloeimaand 1980)

Geen opmerkingen:

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland