vrijdag 2 januari 2009

Om te beginnen: winterpoëzie!


Getrouw aan mijn liefde voor échte en mooie poëzie, liefst van eigen Nederlandse of Dietse bodem, bied ik aan de lezers en betreders van mijn "Utopia-gebied" twee wintergedichten aan. Dit bij wijze van nieuwjaarsgeschenk. Mijn eerste groet voor het nieuwe jaar doe ik met de zachte en zo puur-poëtische stem van Alice Nahon, die ik voor duizenden Vlamingen - en enkele Noord-Nederlanders - opnieuw lees- en beluisterbaar heb gemaakt door mijn (her)uitgaven van haar Verzamelde Gedichten, in 1983, '84 en '96 én door mijn voordrachten - alleen, sedert de jaren 1980, en samen met Jean-Emile Driessens, sedert de jaren 1990 . Het gedicht "Wintergepeinzen" is één van Nahons mooiste. Wie één van mijn Nahon-boeken bezit, vindt het, als vierde in de bundel "Schaduw" (1928).

WINTERGEPEINZEN
-----------------------------------
Dat ook ons harte rusten kon
lijk 's winters de velden doen
die liggen daar onder Gods hemelen wijd
de waarde te vieren
van eenzaamheid.

Ze weten heimelijk meer dan wij,
die trappen over hun wijs gezicht;
ze weten: in voren van diep geduld
wordt het mirakel
van 't zaad vervuld.

Wij, mensen met ons gulzig hart,
wat is er aan ons te doen?
We persen uit alle tijden 't genot,
we worden niet waardig
de zoomren van God.

Dat ook ons harte rusten kon
lijk 's winters de velden doen.
Wij zouden verstild, voor 't wonder bereid,
de liefde herkennen
als God nader schrijdt.
Alice NAHON
(uit "Schaduw", 1928)

Aan de mij zo vertrouwde lieve vrouw Alice - al werd ik elf jaar na haar vroege dood geboren - én aan het bovenstaand gedicht, heb ik gedacht bij het schrijven van volgend wintergedicht (bestemd voor mijn volgende bundel):

WINTER
--------------
De winter windt zich om ons heen,
om huis en straat, om boom en steen.
Het sprookje kleedt novemberbomen
in 't puurste wit en 't wijdt de dromen,
de weemoed om de winters van weleer.

Nu zullen stille dagen komen
die roerloos rusten op de stromen.
Daarachter klinkt een ver geween,
een droevig lied dat nooit verdween
en ons nabij komt over 't oude veer.

Wie naar de winter weet te luisteren,
als d'avond valt en 't hart vindt rust,
hoort dan het heimelijk fluisteren
van lippen die geen mens meer kust,
van harten, lang reeds uitgeblust.

Zo weet ik één, nog levend in de geest
van velen die haar lieve beeld bewaren.
Als harde winter is haar levenseind geweest
dat haar de adem sneed, zonder bedaren...
Het vrolijk kind bespeelde bittere snaren.

De liefde had zij liefgehad in betere jaren.

Erik Verstraete
(laatste dagen 2008)

Geen opmerkingen:

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland