donderdag 21 augustus 2008

Rodenbach tegen België in 1879!


Nu onze zevende IJzerwake voor de deur staat en aangespoord door mijn jonge Voorpost-vriend Björn Roose - die weer eens actief is in Steenstrate en het weemoedige, epische gedicht 'Ter Venster', één der mooiste van Albrecht Rodenbach op 16 oogstmaand jl. op zijn blog plaatste - wil ik hier het gedicht, dat de poëtische studentenleider op 29 oktober 1879 neerschreef als eerbetoon aan het zangtalent van Jan Frans Willems' dochter, afdrukken. Let eens op de term "apenras" - nu, en al jaren veel gebruikt voor dit apenland - die dus veel ouder is dan Marc Eyskens, ooit eersteminister van hetzelfde on-land, wilde doen uitschijnen. De schimpscheut op de slechte staat, de oproep om hem te bestrijden, was ongehoord in die tijd, nu 130 jaar geleden. Toen de dichter dit schreef: "Nog leeft die zelfde domkop van een Staat", bestond België 49 jaar, nu zijn er dat 178 geworden... Gelove wie 't geloven kan...

Op het album van wijlen Jongvrouw Pauline Willems, J.Fr. Willems' dochter
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een album, duur familiestuk, op elkeen der omgulde
tabletten, eenen dichterlof, of eene kunstnaarshulde
bewarend dietscher zangrigheid en schoonheid toegewijd:
wien mag het niet verbazen die ons land kent en den tijd!

Zoo naâr ligt dus een tijd nog dat er vlaamsche zangsters zongen,
wijl, om ze te vereeren, kunst en hoofscheid samendongen!
- Ja, zulks hadt Gij bewrocht rond u, die, moedermensch alleen,
ons volk ontwiekt met vrije woord - gaaf die met u verdween.

Hewel, wat was kan zijn, en wat geweest is kan herworden.
Nog leeft wel 't apenras van wie uw stemme tegenmorden.
Nog leeft die zelfde domkop van een Staat, en item leeft
een bisschop die ons banvloekt als hij slecht genoenmaald heeft.

Des niet te min - integendeel! - vooruit, het nijdig streven
van Vlaanderens taaiheid! Willems naam als strijdleus aangeheven,
en eens zien wij ons Vaderland in vrije bloeite staan,
- ofwel eens springt het boelken van 't jaar '30 naar de maan.

29 Oct. 1879

Al is dit lof-, schimp- en strijdgedicht van de levenwekker der Blauwvoeterie, van de hele latere, nationalistische Vlaams-Dietse studentenbeweging ook, als lyrisch gedicht niet zo goed en al moeten we over de archaïsche spelling en verwoording even heenklimmen, toch was dit een zeer zeldzaam geluid in de 19de eeuw. Het liep vijftig jaar vooruit op het anti-Belgische, volkse en Groot-Nederlandse nationalisme van het AKVS en van het groeiend verweer van de hele Vlaamse beweging in het interbellum. Voorlopers van Rodenbach, de letterkundigen en herontdekkers van onze kostbare oudere literatuur en van onze ongemeen rijke volksliederenschat, de door Rodenbach in het gedicht bewonderde Jan Frans Willems ("
vader der Vlaamse Beweging"), Ferdinand Augustijn Snellaert, Karel Lodewijk Ledeganck en Prudens van Duyse, waren weliswaar Orangisten - voorstanders van de eenheid tussen Vlaanderen en Noord-Nederland, maar zich zo scherp uiten tegen België was er bij hen nog niet bij! Voor die vroege strijdkreet was een Rodenbach, een romantisch, episch-heroïsch genie in zijn grote historische dichtstukken, o.a. in "Ter Venster" (door Roose nog eens opgediept op 16 oogst jl., "Fierheid" ("Sinds lang bevocht de grave Gent..."), "Sneyssens" ("Afgrijselik, in den valen sching van 't zwartgestreepte westen"), "Ter Waarheid", "De Coninck verlost" en "Brutus' visioen". Daarvan haal ik er de volgende weken nog eens eentje (...) te voorschijn.

Alvast aan hen die dit lezen: een strijdbare én dichterlijk-romantisch IJzerwake gewenst. Hopelijk zijn we met velen. Het is een plicht voor de volkse heropstanding en bevrijding!

vrijdag 15 augustus 2008

Vrijdag 15 oogstmaand: gedichten voor moeder


De 15de van de oogstmaand augustus valt te midden van de hoog-zomer. Wie dezer dagen ergens buitenshuis zijn moeder of zijn echtgenote, als moeder van zijn kinderen, wil gaan vieren, dient wel rekening te houden met zeer herfstelijk regenweer met windvlagen, die zelfs stormachtig zijn hier en daar. Maar kom nu, ik stop met dit soort "triestig" weerbericht. Ik maak alleen nog een "aanpassing" van Karel van de Woestijnes beroemde gedicht: " 't Is triestig, dat het regent in den herfst,/ dat het moê regent in den herfst daarbuiten...". Dat werd de jongste jaren en is nu wel zeker: " 't Is triestig dat het regent in den zomer"...

Mij is het veeleer te doen om enkele mooie en ontroerende Moedergedichten aan te bieden, bij gelegenheid van deze christelijk-katholieke Moederdag, van oudsher het feest van "
Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming" (of "-Hemelvaart"). Of je het nu wil geloven of er, eerder kinderachtig mee spotten, dat neemt niets weg van de schoonheid van vele moedergedichten, geschreven door gelovige, maar ook ongelovige dichters. Enkele groten lees je hier: René De Clercq, Willem Elsschot, Wies Moens, Anton van Wilderode, Martinus Nijhoff, Gerrit Achterberg. Slechts twee Noord-Nederlanders, maar ik maak dat later goed!

Laat me beginnen met René De Clercq (1877-1932), dé meest volkse dichter van het gezin, van moeder en kinderen! Dichter bij uitstek van "
Moeder Vlaanderen" en "Moeder Dietsland"!

Mijn moeder
--------------------
Mijn moeder was een heilige vrouw -
o daar ligt blijdschap in dien rouw -
Mijn moeder was heilig, en rein, en zoet
als de melk van haar borst... O mijn moeder was goed.
En schoon, schoon oud! Niet één groef in haar wang,
haar ogen al ziel en haar woorden al zang!
Gij hoordet, gij zaagt haar, en vroegt, mijn vriend:
Ach jongen, waar hebt gij zo'n moeder verdiend?
En toch, gij wist nog niet hald wat zij deed
uit verborgen zorgen; hoe hard zij streed
in de nederigheid van haar weduwsmart
met een roos op 't gelaat en een doorn in het hart!
Haar kinderen schonk zij het brood uit haar mond,
tot het laatste brood uit haar warme mond...
Mijn moeder!... Zoete gedachtenis,
beheers wat er goeds in mijn leven is.

René DE CLERCQ
(uit de bundel 'Toortsen',
opgenomen in 'Liederen, Leeft!' (1977),
bloemlezing van zijn beste gedichten,
verzameld door dochter Elza De Clercq,
ingeleid door Wies Moens)
-----------------------------------------------------------------------------------

De Clercqs Dietse geestverwant, Wies Moens (1898-1982), heeft al in zijn eerste dichtbundel 'De Boodschap' (1920), ontstaan in de Belgische gevangenis, zijn moeder ook "
heilige" genoemd - oprechte eerbied die nu nog nauwelijks denkbaar is...- en dit in een vrij lang en beklijvend gedicht:

Als over mijn hoofd
de zware eskadronnen gaan:
door luisterende nachten loopt
hun tocht
met omwonden banieren -
Moeder, mijn heilige,
vul gij mijn lamp
met olie,
vers en overvloedig.

Als in den lichtenden dag
mijn droom staat gedicht:
sluitsteen in het gewelf
van zingende bogen,
plechtig ruist mijn aarde -
Moeder, mijn heilige,
kom gij dan en leer
mij zeggen weer
dat kindergebed...

Als ik word opgeroepen
voor de grote waagnis,
als de werver trekt van deur tot deur
en vreemde handen
stoppen het brood in mijn ransel -
Moeder, mijn heilige,
terwijl mijn hart al is onder de scharen,
laat stil nog aan dit hart
het uwe slaan.

Als ik schildwacht sta
ter hete barrikade:
zwart de rode vanen in den nacht,
in mijn ogen
de rosse gloed van puinbrand -
Moeder, mijn heilige,
geef uw gelaat aan den man
naar wien ik mikkend
het roer richt!
Wies MOENS
(uit 'De Boodschap' (1920),
opgenomen in 'Gedichten 1918-1974)
---------------------------------------------------------------------------

Tot het luttel aantal gedichten, een twintigtal, die Willem Elsschot (1882-1960) zelf het waard achtte om onder de titel 'Verzen' (1957) te worden gebundeld, behoren niet minder dan vier gedichten voor zijn moeder. Ik kies voor 'Moeder', het laatste, dat de dichter in 1908 schreef in Rotterdam. Op zijn gebruikelijke, sarcastische wijze, plaatst hij in dit sonnet zijn bezorgde moeder tegenover zijn onverstoorbare vader.

MOEDER
-----------------
Als vader slaapt gelijk een rustig beest,
en in zijn droom herkauwt en zalig lacht,
dan ligt gij wakker, starend in den nacht,
en roept uw zoons en dochters voor den geest.

Zij zijn gevloôn, als gieren voor 't tempeest,
met stukken van het oude nest bevracht,
waarin gij dubbend op hun terugkeer wacht,
maar op de klok het woord des tijds niet leest.

Laat niet uw dagen slinken in verdriet;
geen macht die tanden aan uw mond verstrekt,
of ooit weer zog in uwe borsten wekt.

Er is niets aan te doen, zoals gij ziet.
Drink dus een borrel bij een passend lied,
daar scheme Piet reeds met uw benen trekt.

Willem ELSSCHOT
(uit 'Verzen' (1957),
opgenomen in 'Verzameld Werk', 1963)
------------------------------------------------------------------------------

Om nu eens een Noord-Nederlander aan het woord te laten, kies ik voor een ontroerend-mooi gedicht van Martinus Nijhoff (1894-1953), één der grote uit de Nederlandse dichtkunst van de eerste helft der voorbij eeuw.

Herinnering
------------------
Moeder, weet je nog hoe vroeger
Toen ik klein was, wij tezaam
Iedren nacht een liedje, moeder,
Zongen voor het raam?

Moe gespeeld en moe gesprongen,
Zat ik op uw schoot, en dacht,
In mijn nacht-goed kleine jongen,
aan 't geheim der nacht.

Want als wij dan zingen gingen
't Oude, altijd-eendre lied,
Hoe God alle, alle dingen
Die wij doen9, beziet.

Hoe zijn eeuw'ge, grote wond'ren
Steeds beschermend om ons zijn,
- nimmer zong je, moeder, zonder 'n
Beven dat refrein -

Dan zag ik de sterren flonk'ren
En de maan door wolken gaan,
d' Ouden nacht met wijze, donk're
Ogen voor me staan.

Martinus NIJHOFF
(uit 'Verzamelde Gedichten', 1963)
---------------------------------------------------------------------------

Van Anton van Wilderode (1918-1998) heb ik in dit domein recentelijk een hele bloemlezing samengesteld. In zijn poëzie is zijn moeder zeer sterk vertegenwoordigd, in vele gedichten, met name in de bundels 'Onverwachts onderweg' (1974) en 'Dorp zonder ouders' (1978). Van zijn moeder, Maria-Louisa van Severen (1876-1963/ géén femilie van de - West-Vlaamse - Verdinasoleider), evenals van zijn vader heeft Cyriel Coupé, intens als weinig anderen, gehouden. Ontroerend-mooi - en hier nog niet geciteerd - is het gedicht "
Moeder van ver al", waarvan ik hier de eerste strofe opneem. De dichter ziet haar weer in een intense herinnering, als in een visioen:

Moeder van ver al
----------------------------
1.
Terwijl het bitter waaide in de berken
zag ik mijn moeder in heet weekse kleren
een korfje dragend met gevallen peren
die zij gebukt geraapt had uit de perken.
Alsof zij de omgeving niet meer kende
liep zij schoorvoetend verder, in haar handen
het fruit geheven als een offerande.

En achter in de tuin gekomen wendde
zij zich niet om, met ogen die niets zagen
doodstil geworden in een hoek van hagen.

Anton VAN WILDERODE
(uit 'Dorp zonder ouders'/ 1978)
------------------------------------------------------------------------------

De tweede Noord-Nederlander van mijn voorkeur is één der grootsten uit de hele moderne Nederlandse en Europese literatuur: Gerrit Achterberg (1905-1962). In volgend sonnet ot de blijdschap van zijn moeder de bittere tragiek van zijn liefde voor "
een andere vrouw".

Moeder I
---------------
Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen:
zij moet de kamer doen; stof beeft;
dan dweilen, voor het eten zorgen,
zien wat van gisteren overbleef.

Ik ben in haar liefde geborgen,
die elk verraad der wereld overleeft:
wie ik ook werd, wij eten overmorgen
de koek die zij gebakken heeft.

Wanneer de zondagmorgen is ontloken
staat heel haar wezen in de blijde bloei,
waarin mijn wezen moet zijn aangebroken,

omdat ik dan niet meer gevoel
hoe door de dood is aangestoken,
wat bij een andere vrouw begon.

Gerrit ACHTERBERG
(uit de bundel 'Osmose'/1941,
opgenomen in 'Verzamelde Gedichten'/ 1964)
--------------------------------------------------------------------------------

Ten slotte wilde ik nog het mooiste moeder-gedicht dat ik ken: "
Moeder, waar zijt ge...", van Hubert van Herreweghen (1920-...) hier opnemen. Maar ik doe dat bij een andere gelegenheid. Van Herreweghen is één van de grootste Vlaamse (in feite is hij een Brabander!), dus Nederlandse dichters van de moderne literatuur.

donderdag 7 augustus 2008

Doel verweert zich tegen Antwerpse haven-moloch


Het verraste mij wel enigszins, dat recente - én al oudere - verweer van de stoere, Waaslandse boeren van Doel, het dorpje aan de Schelde, dat recentelijk niet in het nieuws kwam door enig onheil vanuit de gigantische koeltorens van de kerncentrale aldaar. De dorpsbewoners en vooral de landbouwers van dit polderdorp sluiten blijkbaar de rangen tegen de moloch van de alleenzaligmakende haven van Antwerpen, die hun huizen, hun have en goed en hun polders serieus bedreigt. De ontpoldering van de Prosperpolder, die ook op Zeeuws, Nederlands grondgebied gevolgen zal hebben, met name voor de ermee hecht verbonden Hertogin Hedwigepolder, blijkt een druppel op een hete plaat! In Nederland is men er alleszins niet mee gediend!

De gulzige uitbreiding van de haven, met "
mega"-dokken en containers, valt, eerlijk gezegd, nauwelijks te stuiten, maar een rebelse, vrije beweging van zelfstandig denkende, Vlaamse dorpsbewoners, is altijd een goede zaak in dit lamlendig land! De machthebbers van de haven en van het Antwerps stadsbestuur zweren uiteraard bij de zgn. "vooruitgang", bij de nooit eindigende, gezwollen "economische groei" en het bewaren van een authentiek Waaslands, Vlaams dorp met een eigen karakter kan hun daarbij geen barst schelen... Tijdens het voorbije weekeind van 2 en 3 oogstmaand kwam dat verweer wel tot uiting bij de traditionele Scheldewijding en de 34ste Doelse Feesten. In het dorp geldt nu: "Huizen werden gesloopt, maar niet ons enthousiasme!" en "Doel wil niet weg".

Tot de wereld van wijding en schoonheid, van het irrationele, behoort ook de dichtkunst. En het zijn inderdaad de dichters - Antwerpse, Doelse en andere - die op poëtische wijze - dus "
eenvouds verlichte waters" zoals Lucebert ooit schreef - hun steun aan Doel en zijn hachelijke toekomst willen uiten. Daarom wordt de hele herfstmaand (september) een "Doel-maand" in het Antwerps literair café 'Den Hopsack' (Grote Pieter Potstraat, bij de Scheldekaaien). Op donderdag 11 september, vooral 's avonds, zullen verscheidene poëten hun steun aan het Doelse verzet en protest dichterlijk laten weerklinken voor al wie het horen wil. Ik noem er enkele: Herman J. Claeys, Dirk De Boeck, dorpsdichter Mark Meekers, Bart Bevers, Willem Persoon, Frank Pollet en Dianne Nuyts. Initiatiefnemer is "Pipelines vzw/ De Muzeval". Uw auteur-dichter van dit Utopia-blog zal hoogst waarschijnlijk ook naar Den - hem vertrouwden - Hopsack tijgen en daar het volgend gedicht voordragen:

Zal het dorp nog duren?
--------------------------------------
Zal het dorp van Doel nog duren,
zoals Van Wilderode zegt?
Houdt verbeten weerstand muren,
warm bewoond, nog gaaf en recht

tegen een niets ontziende overmacht?
Ik wil, zoals de Doelse boeren, wel geloven,
dat geestdrift en verweer, een felle kracht,
dat slopen en vernielen kan te boven

komen. Maar vernielzucht in de naam
van heilige "vooruitgang" valt toch niet te stuiten.
't Besef van zelfbehoud in eigen naam
is in dit kortzichtig en bekrompen land

van Vlaanderen al vele eeuwen zoek.
De weinigen die eigen rechten eisen
en eigen grond, houden zich wel kloek,
maar overmacht verplettert heldenmoed, wist Sneyssens,

Zoals hem Rodenbach zo episch zag.
Dit kleine Wase dorp, een parel aan de Schelde,
verdient ons aller steun, onder de vlag
van 't Vlaamse volk, het eeuwen lang gekwelde!

Erik Verstraete

(3 oogstmaand 2008, bij de Scheldewijding!)

vrijdag 1 augustus 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze (5)


Het wordt warempel tijd dat ik mijn -zij het toch, in verhouding tot de grote kwantiteit en hoge kwaliteit, beknopte - bloemlezing uit Anton van Wilderodes oeuvre, besluit met een vijfde deel. Hierin lees je gedichten uit 'En het dorp zal duren' (1986), 'Poedersneeuw' (1991), 'Apostel na de Twaalf' (1992), 'In al begonnen vrede' (1993), 'Het oudste geluk' (1995) en 'De dag sneeuwt dicht' (1998, jaar van Antons dood).

In 1986, het jaar na de indrukwekkende 'Vlinderboom' - over de laatste jaren van Keizer Karel in Spanje- verscheen een tweede majestatisch fotoboek, gewijd aan de -zeldzaam geworden- bekoorlijke plekjes in de Vlaamse dorpen: 'En het dorp zal duren', waarbij de dichter uiteraard eerst dacht aan zijn eigen Moerbeke (dat hem voorbeeldig trouw blijft eren). Een magische tint heeft het volgende "
droom-gedicht":

Ik lag in de boomgaard
----------------------------------
Ik lag in de boomgaard en toen
in het meidaglicht van de noen
werd mijn aarde geboortelijk groen

waarop ik langzaam genas
als van een ziekte. Er was
niets en niets anders dan gras

tegen mijn ogen en aan
vingers en voeten, vermaan
van een voormalig bestaan.

Ik wist zonder kijken àl
wat verder bestond overal:
een huis, een stal en een stal,

bomen, maar nog niet toe,
en zonder boe of ba hoe
vredig de grazende koe.

(uit 'En het dorp zal duren', 1986)

Uit datzelfde poëtisch fotoboek kies ik nog twee gedichten, die aan mijn "
weemoed en woede" om de verloren en omgebrachte schoonheid, de wijding, het sacrale van veel uit vroegere tijden, beantwoorden en er, onnavolgbaar, gestalte aan geven:

Lieber Mond
--------------------
De gladde maan van kinderen en poëten
loos ingepalmd. Haar ingewand en gloed
beschreven tot en met, en opgemeten
lijk men op aarde met de aarde doet.

Het ventje met de takkenbos vergeten
dat wij ontdekten in de winternacht
wanneer wij door de sneeuw op sleden reden.
Het sprookje zonder omhaal omgebracht.

Nu drijft zij door het blauw als een verleden
gevankelijk in de living op teevee,
de heldere van Breero en Andreus
en de vermoeide maan uit Melopee.

(uit 'En het dorp zal duren', 1986)

De dichter gebruikt een Duitse titel "
Lieber Mond", omdat de maan, evenals de nacht en de avondster, veelvuldig in de Duitse romantiek voorkomt (Goethe, Hölderlin, Novalis, Rilke Schubert-liederen enz.) De mysterieuze, weemoedige maan heeft bij de mensen van nu haar sprookjesachtig karakter verloren. De heldere maan van de 17de-eeuwse dichter G.A. Bredero en van de 20ste-eeuwse Hans Andreus en de vermoeide van Paul van Ostaijen zijn "omgebracht"... En zo is "de wereld die ik beminde" uitgewist, de wereld van kindertijd en herinnering, zoals ook Martinus Nijhoff die in "De wolken" vasthield ("Ik droeg nog kleine kleren...")

De wereld die ik beminde
--------------------------------------
De wereld die ik beminde
getekend in tedere tinten
lila en leliewit
en het heilige groen van de linden
is niet meer terug te vinden
verdwenen en uitgewist.

(uit 'En het dorp zal duren', 1986)

Tot het fijnste van Antons oeuvre behoort de bundel 'Poedersneeuw', met niets dan verrukkelijke kwatrijnen (vierregelige gedichten). Ik koos er enkele. Van Wilderode was een meester in dit genre, dat uitmunt door gebalde en veel omvattende zeggingskracht en preciese vorm (versmaat, rijmschema). Enkele voorbeelden:

Ars Poëtica (1)
----------------------
Als poedersneeuw ligt poëzie. Eén uur
niet langer ach, zo onvoorstelbaar puur
als niets daarnà stuifmeel en vogelveertjes.
Al wat op aarde valt verliest zijn duur.

Geluk (1)
--------------
De appelboombloesems, oudroze en wit,
de teerste, de liefste waaronder ik zit,
een knaap weer als ooit met zijn eerste gedicht.
Geen ander geluk was zo duurzaam als dit.

André (1)
(Denkend aan André Demedts)
----------------------------------------------------------------
De West-Vlaamse schrijver en flamingant André Demedts (1906-1992) was één der beste vrienden van Anton van Wilderode. Op het einde van zijn leven werd hij getroffen door de - bewuszijn en kennis slopende - ziekte van Alzheimer (zoals ook de Antwerpse dichter Herwig Hensen). Voor onze dichter een verbijsterende ervaring...:

Zijn ogen, die ik waaks en helder wist,
staarden mij tegen uit de warre mist
van een omgeving die hij niet meer kende
als had hij zich van plaats en tijd vergist.
------------------------------------------------------------------------------

Voorjaar
--------------
Zon op mijn ogen. In het dansend dal
een voorjaarsdorp van Miro of Chagall
met kinderen als lissen en lianen
waaiend en wemelend overal.
------------------------------------------------------------------------------------

Aangegrepen door het door Christus' ingrijpen zélf zo bewogen leven van Paulus (Saul) van Tarsos (Turkije), trok onze dichter, na verscheidene reizen naar het antieke Rome, Italië en Hellas, ook naar Turkije,en Griekenland (Hellas), in de voetsporen van de grote en dappere pelgrim, prediker en verkondiger van Christus' Woord. Zoals in 'De Vlinderboom' met de oudere Keizer Karel V (1500-1558), vereenzelvigt Van Wilderode zich bijwijlen intens met Paulus' optreden, prediking -sprekend en schrijvend- en reizen, in zijn lijvige dichtbundel 'Apostel na de Twaalf' (1992). Toch voelde hij zich vreemdeling in de wereld van Paulus en was hij blij zijn eigen dorp, zijn Land van Waas, zijn canada's, akkers en bossen weer te zien. Zo lezen we in het gedicht 'Een vreemdeling':

Een vreemdeling
-------------------------
Ik ben hier vreemd. Zal nooit of nimmer wennen
aan leven langs de weg, in openlucht
wonen, bewegen. Ik wil steeds terug
naar mijn koel land van canada's en dennen.

Een binnenhuis, het haardvuur in de avond,
foto's en schilderijen aan de wand,
brieven en boeken, altijd bij de hand,
van alle vrienden die ik zag begraven.

Ik wil bruin akkerland zien en beemd
melkwit van sneeuw of room van madelieven,
de nacht tegen de deur aan: ik ben liever
thuis in mijn eigen land.Ik ben hier vreemd.

(uit 'Apostel na de Twaalf', 1992)

Nu onze zevende IJzerwake, op 24 oogstmaand in Steenstrate, voor de deur staat, neem ik hier uit Antons volgende bundel, 'In al begonnen vrede' zijn gedicht 'Renaat de Rudder' op. Deze oorlogsvrijwilliger werd op 17 december 1917 "
bij vergissing" getroffen door een Belgische kogel, twintig jaar oud:

Renaat de Rudder
Soldaat aan de IJzer
-------------------------------------
Een blinde kogel uit géén vreemd geweer
- gewild of niet gewild - velde je neer.
De springstoflading door een snode hand
's nachts aangebracht namens het "vaderland"
verbrijzelde jouw beeltenis die stond
tegen een toren, op gewijde grond.

Jouw dubbel tragisch lot, Renaat, vertolkt
toen én vandaag, de onmacht van ons volk.

(1986, uit 'In al begonnen vrede', 1993)

In de vrij omvangrijke dichtbundel 'Het oudste geluk' diept Anton zijn verste én liefste herinneringen op, vooral die aan de kindertijd in de nog ongerepte geboortestreek. Zijn vroegste ervaring van poëzie in de lentelijke natuur rond hem, balt hij voorbeeldig samen:

Poëzie
--------------
Het oudste geluk is de jongen
die zit aan de boord van een beek,
op zijn hoofdhaar de vurige tongen
en wat op bezieling geleek
aanwezig, maar nog bedwongen.

De woorden liggen als water
zo helder doorzichtig in mij.
Ik zie in de open krater
van de hagendoorn hoe een bij
met honig is opgeladen

en zoemend wegvliegt van daar.
Ik kijk in het onbekende.
Ik zit in een zonnige laar,
een knaap nog en het is lente
met buit die ik gierig bewaar:

de zeem van verzonnen woorden
gepuurd uit de kelk der natuur
die ik rondom mij overal hoorde
in dat ene vorstelijk uur
waarin ik voorgoed werd geboren.

(uit 'Het oudste geluk', 1995)

In de jaren die volgden op 'Het oudste geluk', de luttele, laatste jaren van zijn leven, publiceerde Anton van Wilderode nog vier eigen dichtbundels: 'Barmhartig hout' (1996), 'Buitengaats' (1996), 'Hout op snee' (1997) en 'De dag sneeuwt dicht' (1998), deze laatste als besluit van zijn aardse levenstijd. In 1997 publiceerde hij, samen met de grote Zuid-Afrikaanse dichteres Elisabeth Eybers, nog een bundel met onderling verwante gedichten: 'Tweegelui'. Uit het besneeuwde, winterse slot van zijn poëtisch leven, de laatste bundel 'De dag sneeuwt dicht' (1998), met zijn innigste en mooiste kerst- en wintergedichten - ook ideaal als waardevolle kerst- en nieuwjaarswensen -, samengebracht op initiatief van Beatrijs van Craenenbroek, secretaresse en drijvende kracht achter de 'Internationale Vriendenkring Anton van Wilderode', kies ik nog één gedicht, waarin de zo zachtaardige dichter met een kinderlijk kerstsprookje afscheid neemt:

De zachte dingen blijven toch bestaan
hoe hard en ruig de wereld wordt daarbuiten:
ik zie de sterren blinken op de ruiten
ik hoor de voeten van de herders gaan

ik zie de lichtgrot van de nieuwe maan
ik hoor de engelen van vrede zingen
ik zie de wijzen en hun volgelingen
ik hoor de wind zijn vleugels openslaan

ik zie de den die wij vol blijdschap haalden
zo glanzend groen in onze kamer staan
ik hoor Maria's moederlijk vermaan
als korrels sneeuw neerruisen uit zijn naalden.

(1975, uit 'De dag sneeuwt dicht', 1998)

Ik geloof dat ik met deze bloemlezing van 35 van de mooiste en treffendste gedichten van één van onze grootste dichters en letterkundigen van de 20ste eeuw en van de hele moderne Nederlandse literatuur, naast Gezelle, Gorter, Henriëtte en Adriaan Roland Holst, Van de Woestijne, Wies Moens, Bloem, Marsman en Slauerhoff, voor de lezers van deze poëtische rubriek op het internet, iets heb aangeboden dat een spoor kan zijn naar een Utopia van schoonheid en liefde, dat bestààt, zoals Van Wilderode wist...
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland