dinsdag 17 maart 2009

In het spoor van Mark Meekers: Doel krijgt tweede dorpsdichter


Hij hoeft de eerste dorpsdichter van het bedreigde en al deels gesloopte Scheldedorp Doel, Mark MEEKERS, wel niet te evenaren - daar is weinig kans op ...-, maar de tweede DorpsDichterDoel is op komst. Op zaterdag 21 maart om 20 u., de eerste dag van de lente nog, maakt hij zijn opwachting in de gezellige -dus nog niet platgewalste- "De Doolen" (Engelse Steenweg) in het dorp, dat de voorbije dagen weer akelig en ten hemel schreiend in het nieuws kwam. Ikzelf heb deelgenomen met één gedicht aan de poëziewedstrijd die aan de verkiezing van die tweede Doelse dorpspoëet voorafging. Mijn eigen gedicht kan ik hier, vóór dat "dichtersfeest" - spijts alle ellende en vernieling door de "Vlaamse" overheid (de schijnheilige Kris Peeters op kop...)- nog niet afdrukken. Ik begin dan met één van de 55 Doelgedichten van Mark Meekers (Marcel Rademakers uit Heverlee):

DOELEINDE
--------------------
Ingeschreven in de dodedorpenalmanak bij
Oradour, My Mai, hommage aan de dood-
gravers. als je vanuit je pretentie van 60 ja-
ren, eeuwen gebakken leem gladstrijkt,

beeft je hand? tweeling-koeltorens, pluimen
op de hoed van de elektriciteitslobby. als je
van daarboven naar een lampje speurt, gaat
er jullie dan een licht? Wij zijn reizigers

op "deurganck" in de tijd. het grootste graf
ligt gedolven. een koning knipt al het lintje.
troost de erfgoedminnaar, steek het dorp
in een container, bouw het in Singapore

weer op. wie betaalt de waterrekening van
de zondvloed? keilt de ultieme kei door het
raam van de woede? de doden zullen met
hun vuisten op de stalen rompen hameren.

Op een ander, ontroerend gedicht over het hem al in zijn kindertijd dierbaar geworden dorp Doel, paste Mark Meekers de titel van een veel geprezen historisch werk over Vlaanderen toe: "The fair face of Flanders" (Vlaanderens fraai gelaat), een schitterend werk van Patricia Carson, een Engelse geschiedkundige, die in dat andere idyllische dorp aan een rivier, in Afsnee aan de Leie woont.

The FAIR FACE OF FLANDERS
---------------------------------------------------------
in het mooie gelaat van Vlaanderen niet
de waterige blik van Brugge, niet de rode
neus van Gent, minder nog de grote mond
van Antwerpen. slechts een boerenpukkel.

maar laat het dorp dorp zijn. spreek het
niet aan met "U". het is "gij" zoals ge weet.
solidariteit staat hier niet in uitverkoop.
pas het geen maatpak, geen hoge boord.

ket landschap loert door het sleutelgat.
je moet eindeloos over de polder staren
voor een steen je oog treft. hoe het dorp
uit alle macht vredig is, nog de taal kent

van vlaamse gaai en wielewaal, schatkist
is waarin het glinstert van de sterren,
streling waar je niet op uitgekeken raakt,
die een blinde bewonderaar van je maakt.

Ten slotte, vrienden en geestverwanten, mijn eigen volksverbonden en nationalistisch getint Doel-gedicht, dat ik in de oogstmaand van 2008 schreef. De titel is geïnspireerd door Anton van Wilderodes prachtige tweede groot fotoboek, uit zijn bekroonde dichtbundel "En het dorp zal duren" (1986).

ZAL HET DORP NOG DUREN?
---------------------------------------------------
Zal het dorp nog duren,
zoals Van Wilderode zegt?
Houdt verbeten weerstand muren,
warm bewoond, nog gaaf en recht

tegen een niets ontziende overmacht?
Ik wil, zoals de Doelse boeren, wel geloven
dat geestdrift en verweer, een felle kracht,
dat slopen en vernielen kan te boven

komen. Maar vernielzucht in de naam
van heilige "vooruitgang" valt toch niet te stuiten.
't Besef van zelfbehoud in eigen naam
is in dit kortzichtig en bekrompen land,

een "Belgisch" Vlaanderen, al eeuwen zoek.
De weinigen die eigen rechten eisen
en eigen grond, houden zich wel kloek,
maar "overmacht verplettert heldenmoed", wist Sneyssens,

zoals hem Rodenbach zo tragisch zag.
Dit kleine Wase dorp, een parel aan de Schelde,
verdient ons aller steun, onder de vlag
van 't Vlaamse volk, het eeuwen lang gekwelde!

Erik Verstraete
(oogstmaand 2008)

Mijn volgende "utopische" - maar toch ook realistische - bijdrage zal gewijd zijn aan het "dichtersfeest" van 21 maart, met de aanstelling van een twee "DorpsDichterDoel". Gastvrouw van de avond is de fervente ijveraarster voor een artistiek Doel, een "KunstDoel". Of dat van officiële zijde zal worden aanvaard, is nog zeer de vraag. Niettemin: "Het is niet nodig te hopen om te ondernemen, noch te slagen om te volharden" (Willem de Zwijger).

dinsdag 10 maart 2009

Hadewijch en Lucienne Stassaert: van lente en minne!


In mijn Utopia-tekst van 4 maart jl. heb ik beloofd niet meer zo lang te zullen wachten met nieuwe poëtische en satirische bijdragen -Diets en Vlaams-nationalistisch gekleurd uiteraard - te zullen "posten" naar hopelijk zo veel mogelijk geïnteresseerden. Dat doe ik dan nu. Belofte maakt schuld! Ik tracht me voortaan aan een frequentie van één of twee maal per week te houden. Velen lezen dit utopisch en poëtisch internet-verhaal en ik hoop dat er ook enige reacties zullen komen!

Vandaag wijd ik aandacht aan twee Vlaamse - beiden in wezen Dietse- dichteressen: de 13de-eeuwse, Brabantse (Antwerpse) mystica Hadewijch, één der grootsten van de wereldliteratuur!- én de moderne, zéér gedreven en hoog begaafde Antwerpse: Lucienne Stassaert (° 1936), wier bundel "In de laai van het vuur - Camille Claudel" werd bekroond met de Dr. Ferdinand Snellaert-prijs van de VVNA (Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs). Camille Claudel, zuster van de beroemde, uitgesproken katholieke schrijver, was als beeldhouwster één der grootste Franse en Europese kunstenaars van de moderne tijd. Zij was een zeer rebelse en nonconformistische vrouw, die hevig vocht om haar rechten als kunstenares. Verstoten en naar een psychiatrische instelling gestuurd door haar moeder en broer, leidden woede en verbittering haar naar een - tijdelijke - waanzin! Zij is één der kunstenaressen en bijzondere vrouwen die de bewondering en het inleveringsvermogen van dichteres Lucienne Stassaert wegdragen. Andere speciale vrouwen, kunstenaressen van wereldformaat zijn Hadewijch, de Amerikaanse dichteressen Emily Dickinson, Sylvia Plath en Rachel Baes, schilderes en bewonderaarster van Verdinaso-leider Joris van Severen! Stassaert vertaalde poëzie van Dickinson en Plath, schreef gedichten bij schilderijen van Rachel Baes en evoceerde op aangrijpende wijze het tragische leven van Camille Claudel. Wat nu de grootste en wonderlijkste kunstenares van allen betreft, Hadewijch, van haar hertaalde Lucienne een twintigtal gedichten en liederen, uit de "Mengeldichten" en "Strofische Gedichten". Op een voorbeeldige wijze en met een sterk inlevingsvermogen brengt zij de, door de hoofse "Minne" geboetseerde maar tot God gerichte gedichten nader bij - verstandige en schoonheidsgevoelige - lezers in een prachtig uitgegeven boek, dat, onder de titel "Minne is wonderzoet in al haar stormen" (in Hadewijchs "Diets" of Middelnederlands: "Dat suetste van minnen sijn hare storme") bij de Leuvense Uitgeverij P verscheen. Door haar hertaling van de diepzinnige Minnepoëzie van Hadewijch, bevestigt Lucienne Stassaert het eeuwige karakter van de lyriek van haar grote voorgangster.

Waarom verbond ik nu de grote, mystieke Minne - op wereldlijke, hoofs-middeleeuwse lijst geschoeid - met de lente in de titel? Omdat, enerzijds en algemeen-menselijk bekeken, de lente, de ontluikende natuur het verlangen naar - geestelijke én lichamelijke én erotische liefde - opwekt. Anderzijds gebruikt Hadewijch, in haar hevige hunkering naar de grote Minne voor God, een aangename natuurverrukking als zgn. "Natureingang" om dan, tegengesteld aan dat heerlijke, "warme" natuurbeleven, de grote eenzaamheid en de "ijskoude" nood van de minnaar (minnares) weer te ondergaan. De Minne was voor haar, na en naast een zeldzame, intense vreugde, meermaals en overvloedig een kwelling en een marteling, omdat ze de volheid, de goddelijke diepte en schoonheid ervan, niet bereiken kon. Ik geef een voorbeeld van een "Natureingang" (Duits voor "natuuropening" van het gedicht) uit één van haar "Strofische Gedichten" (XVII) én van de daaropvolgende plotse nood om het onvervuld verlangen naar de Minne. Daarna volgt de mooie vertaling van Lucienne Stassaert:

HADEWIJCH (uitspreken: Hadewig)
--------------------
ALS HEM DIE TIJT VERNUWEN SAL
-------------------------------------------------------
1.
Als hem die tijt vernuwen sal,
Nochtan es berch ende dal
Wel doncker ende ontsiene overal;
Doch gheer die hasel bloyen.
Al hever die minnare ongheval,
Hi sal in allen groyen.

2.
Wat hulpet hem bliscap ochte tijd
Die gherne in minnen name delijt,
Ende niet en vint, inder werelt wijt,
Daer hi met trouwen op mach rusten
Ende wil vri toe segghen: "lief, ghi sijt
Die minen gront mach custen".
-------------------------------------------------------

ALS HET SEIZOEN ZICH VERNIEUWEN ZAL
--------------------------------------------------------------------
1.
Als het seizoen zich vernieuwen zal,
Ofschoon het in berg en dal
Nog donker en kaal is overal,
Gaat de hazelaar toch al bloeien.
Al heeft de minnaar tegenval,
Hij zal in alles groeien.

2.
Wat helpt hem blijdschap of lentetijd
Die zich 't liefst in 't minnen zou hebben vermeid,
Maar niemand kan vinden, wereldwijd,
om in vertrouwen bij te rusten
En tegen te zeggen: "Lief, gij zijt
Diegene die stilt mijn diepste lusten."

Hadewijch moet dit gedicht - dat hier niet volledig is afgedrukt - hebben geschreven bij het ervaren van het prilste lentegevoel, (eind januari of februari), als de wonderbare "toverhazelaar" ontluikt en gaat bloeien!

dinsdag 3 maart 2009

Eerste maartdag én eerste lenteadem!


De eerste dag van maart, zondag 1 maart, was ook een door de natuur mild begenadigde eerste lentedag van dit jaar. De meest gebuikte "volksnaam" van deze maand is eenvoudig "lentemaand", omdat de lente op 21 maart begint. Andere namen verwijzen naar andere, onvermijdelijke aspecten ervan: "dorremaand" (naar de oude, Germaanse dondergod "Thor", ook "Thormaand" of "buienmaand".

De -meestal zeldzame- vroege milde dagen van zon als zachte zijde, van toenemende vogelzang, van een groot verwachten alleszins, hebben de hele geschiedenis dichters van alle slag, volkspoëten én de echte groten geïnspireerd: Hadewijch, Goethe, Heinrich Heine, Gezelle, Wies Moens, Anton van Wilderode en vele anderen. Toen ik op die eerste (zon)dag van de lentemaand de straat opging om de eerste lenteadem op mijn huid te voelen, kwam één van de mooiste voorjaarsgedichten uit de wereldliteratuur me te binnen: "Mailied" van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832), ik sprak het zacht en innig voor me uit, als herinnering aan mijn eigen studententijd (mét de studie van Goethes werk) in Gent. Het roept, gebald en melodieus, weliswaar de lenteweelde van de maand mei op, maar bij mijn eerste lentegevoel, drong het zich nu al op, onweerstaanbaar:

MAILIED
----------------
Wie herrlich leuchtet
Mir die Natur!
Wie glänzt die Sonne!
Wie lacht die Flur!

Es dringen blüten
Aus jedem Zweig
Und tausend Stimmen
Aus dem Gesträuch

Und Freud und Wonne
Aus jeder Brust.
O Erd, o Sonne!
O Glück, o Lust!

O Lieb, o Liebe!
So golden schön,
Wie Morgenwolken
Auf jenen Höhn!

Du segnest herrlich
Das frische Feld,
Im Blütendampfe
Die volle Welt.

O Mädchen, Mädchen,
Wie lieb' ich dich!
Wie blickt dein Auge!
Wie liebst du mich!

So liebt die Lerche
Gesang und Luft,
Und Morgenblumen
den Himmelsduft,

Wie ich dich Liebe
Mit warmem Blut,
Die du mir Jugend
Und Freund und Mut

Zu neuen Liedern
Und Tänzen gibst.
Sei ewig glücklich,
Wie du mich liebst!

Ik vertaal dit lentelied vrij:

MEILIED
-------------------
Hoe heerlijk bestraalt
mij de natuur!
Hoe glanst de zon
over velden puur!

Bloesems springen
uit elke tak
en duizend stemmen
uit 'r bladerdak

En vreugd en lust
uit elke borst.
O aarde, o zon!
O geluk, lust!

O liefde, o liefde!
als glanzend goud,
als morgenwolken
boven heuvelend woud!

Gij zegent heerlijk
het frisse veld,
in bloesemweelde
der aarde geweld.

O meisje, meisje,
hoe min ik jou!
Hoe straalt je blik,
van minne trouw!

Zo mint de leeuwerik
zingend de lucht,
en morgenbloemen
diens hemels gerucht.

Hoe ik jou min
uit vurig bloed,
jou, die me jeugd gaf,
vreugde en moed

tot nieuwe liederen
en dansen gezwind.
Wees eeuwig verblijd,
beminde kind!

Het is niet eenvoudig om een gebald natuurlied als dit van Goethe in een zinvol Nederlands lied om te zetten, maar het lijkt me toch vrij geslaagd. - Ik neem me nu voor om wat meer dan één of twee keer per maand teksten, lyrische gedichten of spotverzen aan dit "Utopia" toe te vertrouwen. Dus weldra: gedichten, gewijd aan de prille lente, van de Brabantse mystica Hadewijch of uit Alice Nahons postume bundel "Maart-April" (1936).
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland