woensdag 20 januari 2010

Dooi in de louwmaand


Januari is oorspronkelijk een Latijns woord, dat ontstaan is uit "Ianuarius", de naam van de Romeinse god der deuren en poorten en van het begin van het jaar. De oude Nederlandse, Germaanse volksnaam is anderzijds "louwmaand", dat afgeleid is van "looien", Middelnederlands loe(y)en en dat het looien van dierenhuiden tot leer betekent.

Dezer dagen kunnen we reeds terugblikken op een hevige aanval van de winter, met sneeuw en ijs. Enkele weken was het weer "een winter van weleer". Het sprookjesachtige, besneeuwde land én de vervelende modderbrij die de dooi teweegbracht, liggen nu ook al achter onze rug. De komst van de lente - "Een nieuwe lente, een nieuw geluid" - kunnen we nu nog niet gaan verwachten, al kunnen er wel sprankels glanzen in sneeuwklokjes en crocussen. Maar nu en hier wil ik - beknopt en poëtisch - aan die dooi, die vooral waterige modder in de steden veroorzaakt, een gestalte geven, die van het helderste en puurste in de natuur: water. Ik koos het mooie, verbeeldingsrijke gedicht "Dooi" uit "Schaduw", de derde, "schoonste" (mag ook eens in het Zuid-Nederlands) en diepste dichtbundel van Alice Nahon (1896-1933), dichteres die ik sedert mijn kinderjaren in het hart draag dankzij de herhaalde voordracht van haar gedichten door mijn lieve moeder (Bertha De Meester, 1908-1990) en wier Verzamelde Gedichten ik een drietal keren, bij drie uitgevers (1983-'84, 1987 en 1996) heb uitgegeven en voorzien van een biografische inleiding én van een benadering van haar poëzie.

DOOI
------------

Zoals bij 't sneeuwen
die vlokken vervaard
weiger en trage
vallen op aard'
zo moeten alle
gedachten van ons
van uit hun hemel
van dromen en dons
dalen op aarde
waar alles dooit
wat sneeuwwit en droomrig
de dingen vermooit.

Drief is de dooi
maar als uitgeblomd
gesmolten bloeisel
gefilterd komt
na duistere reizen
door wijze grond
kristal is voor de ogen,
wijn voor de mond,
muziek voor de luisteraar,
drank voor de plant,
dan leer ik de lesse,
van dooi in 't verstand.

Dooi die de vlokken
tot wateren wijdt,
dooi, die ons wanen
tot werken gedijt,
spaar niet de dwepers
die midden 't geweld
vrezen dat God
hun gedroomsel smelt.
Geef ons klaar water
dat vloeiend verreint,
door smarten gefilterd
naar de harten fonteint.

Alice NAHON
(uit "Schaduw", 1928)

zondag 10 januari 2010

Mijn "utopische" wens: méér Schoonheid, méér Liefde!


In mijn vorige "aflevering" - weeral meer dan twee weken geleden - bracht ik een kerstboodschap voor deze (vooral geestelijk) zieke tijd... Met deze nieuwjaarsboodschap leg ik de nadruk op twee waarden, eerder nog voorwaarden voor een beter, mooier en leefbaarder leven: de Schoonheid en de Liefde. Ik schrijf deze twee woorden met een hoofdletter omdat ze mij (en hopelijk vele ànderen met mij) uiterst dierbaar zijn. Te midden van het extreem materialistische Westen, waarin hebzucht en geldzucht veel vergiftigen - naar een Engelse zegswijze "Greed has poisoned our minds" (hebzucht heeft onze geesten vergiftigd - blijf ik streven naar en verkondigen in gedichten en artikels hoe noodzakelijk en onmisbaar die beide begrippen en waarheden in de huidige tijd van taalontwaarding en begripsvervalsing wel zijn!

Blijkens veel persberichten, al dan niet elektronisch, zijn de ergste ondeugden van "onze" tijd - die steeds brutalere en gewelddadiger vormen aannemen, denk aan de moordenaar-leraar (!) van het Limburgse Loksbergen!- de ("eeuwige") jaloezie (of zachter: naijver), hebzucht en gewelddadigheid. Er is daar te weinig tegengif tegen gewassen in onze Westerse, christelijke "samenleving". Ik plaats meermaals dubbele haakjes ("..."), lieve lezer(es), omdat ik veel aanhaal en veel in vraag stel.

Toch moeten wij, volksverbonden Vlaamse en beter nog Nederlandse (Dietse) nationalisten, naast gelovige christenen, ons te weer stellen! De twee sterkste, aloude, Europese tegengiffen zijn nog steeds de Liefde (in haar diepste en ruimste betekenis, die ook erotiek en minnespel omvat!) én, evenzeer en met de Liefde verwant), de Schoonheid. Iemand vroeg me onlangs, na een lezing over de universaliteit van de kunst, welke mijn definitie van "kunst" (of hier: Kunst) is. Ik antwoordde gebald: "Kunst is gestalte van Schoonheid"). En hierbij kwamen me twee gedachten van Ernest van der Hallen (1898-1948) én van de al even revolutionaire Friedrich Schiller (1759-1805) voor de geest: "Dien uw volk in liefde en schoonheid" en "Das Schöne ist höher als das Gute. Das Schöne schliesst das Gute in sich!". En bij dat laatste denken we aan de schoonheid van de geest, van de zedelijkheid, van de beschaving, in één woord: aan de voornaamheid. Bij de volksnationalistische studenten- en jeugdbezieler Nest van der Hallen - die we opnieuw in zijn geboortestad Lier gaan herdenken op zaterdag 6 maart e.k.; ik bezorg een programma weldra...) komt de geestelijke (de ergste!) nood van zijn Vlaamse (juister: Nederlandse) volk op de voorgrond.

Ik zou mezelf niet meer zijn, als ik hier geen groot gedicht aanbracht, dat de Schoonheid tot het hoogste goed verheft en ook Liefde en Schoonheid in éénklank verenigt. Ik bedoel "Schoonheid" van de voornaamste Zuid-Nederlandse romanticus van de voorbije eeuw, Jozef L. de Belder (1912-1981), genoemd "Jef de Belder", volgeling van Ernest van der Hallen, zijn tweede vader! Jef, een dichterlijk geestverwant, noemt drie dichters, van de grootsten uit de wereldliteratuur, die ook mij bijzonder dierbaar zijn, waarachtig dichters van de Schoonheid. Lees en herlees, vriendinnen en vrienden, dit grote gedicht en begin je jaar in Schoonheid!

SCHOONHEID
---------------------

De zachte waanzin
van Hölderlin
en het vereenzaamd gedicht van Rainer Maria Rilke,
de tere illusies van Friedrich von Hardenbergh
die zich Novalis noemde --
dat waren, naast de visioenen van Hadewijch
en enkele Chinese dichters,
de stille dromen die eens mijn jeugd verinnigden tot een zwaarmoedig lied.
Maar dan zijt gij gekomen met uw vlechten haar en met uw stille handen
en met het diepe beven uwer leden toen in ons de vreugde
opsteeg tot het visioen dat overrompelend ons kwam omspoelen.
Doch gij waart de schone illusie die ik verliezen
zou, zodat alleen ik bleef in zachte waanzin achter
om dit alleen-zijn en ik weer Rilke opzocht, de stille man in zijn slot
van Wallis en de Chinezen met Li Taï Po dronken
aan het hoofd van hunne stoet. En sindsdien woon ik weer in de eenzaamheid van al hun klare woorden
die in mij oproepen herinneringen aan uw zachte leden
die voor mij zijn als verzen die zich statig-schoon bewegen
op 't bevend ritme van mijn bleke handen. En die brandenhien
voort de dagen door steeds in mijn moede geest; totdat verloren ik
ergens neer zal vallen midden een veld bloemen misschien of in de tederheid van een of andere avond in de herfst
als alle woorden dronken door mijn hoofd gaan woelen
en ik geen oplossing vinden zal voor hun te zware pracht.
Want ik... Ben ik dan een bezetene van schoonheid of van armoe
of van onwetendheid misschien, maar ook van vrees
dat ik nooit uit zal kunnen spreken wat zo diep nu in mij
leeft en in het ritme van mijn bloed en in het jagen
van mijn hart? Misschien waart het toch?...
Maar neen. Ik weet het. Maar nu weet ik het niet meer
en ik zwerf verder in mijn woorden en ik zie het einde niet
van deze zachte pracht van deze late herfst.

Jozef L. de Belder
(uit "De Gesloten Kamer, 1939)
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland