zaterdag 31 mei 2008

Anton van Wilderode en... Alice Nahon


In dit "utopisch" dagboek, dat eerder op een poëtisch weekblad lijkt, heb ik reeds een vijftal bijdragen over Alice Nahon geschreven, het laatste daarvan n.a.v. de 75 ste verjaardag van haar voortijdig overlijden, op 21 mei jl. De lieve, van nature vrolijke en humoristische vrouw en dichteres, overleed inderdaad in het fameuze, beangstigende jaar 1933, toen in januari, Adolf Hitler aan de macht kwam in Duitsland...Na een wankel leven, met een zesjarig verblijf in een gesticht wegens vermeende "tuberculose", stierf zij aan hoge koortsen veroorzaakt door chronisch-astmatische bronchitis.

De weg van versoberde en verinnerlijkte schoonheid, die Alice in 1932 was ingeslagen met haar "
drie laatste gedichten": "Drij Rozen", "Het Halssnoer" en het wonderlijk mooie én zangerige "Onder uw Handen" - door kenners als haar beste gedicht beschouwd -, zou zij wellicht verder zijn gegaan en zou zij tot de grootsten van onze Nederlandse dichtkunst zijn gaan behoren. "Zou"..., als ze niet zo vroeg, nog geen 37, was overleden. Dat wonder hebben wij niet mogen beleven, wél is er het wonder van haar onaangetaste én zelfs toegenomen populariteit, die ik zelf in de hand heb gewerkt.

Toch is het niet mijn bedoeling hier nogmaals in te gaan op deze grote én lieftallige dichteres. Wél kom ik, langs haar weemoedige poëzie om, nu terecht bij de dichter én zeer goede, persoonlijke vriend van mij, Anton van Wilderode. Uitgaande van één gedicht en teruggrijpend naar hun beider leven in Vlaanderen, vergelijk ik deze beide dichters én lieve, edele mensen, vooral ook ook omdat zij, klaarblijkelijk, als tegengif dienen tegen de verregaande leegte en ijdelheid in kunst en "
poëzie", waarin vooral schoonheid en liefde méér dan ooit ontbreken. Daarom noemde dichteres Aleidis Dierick mijn gedichten "Liederen van weemoed en woede", twee kwaliteiten - jawel! - die ook voorkomen in het dichtwerk van Van Wilderode en Nahon, al overheerst bij hen, evenals bij mezelf, de weemoed. Maar de woede om de verheerlijking van het ziekelijk-inhoudsloze, van enig volksbewustzijn en van het domweg brutale, is er ook! In één woord: de schoonheid - innerlijk én uiterlijk wordt meer en meer verdrongen door lelijkheid, zij het onder een bedrieglijke vorm.

Omdat het op 15 juni precies tien jaar is geleden dat Anton van Wilderode overleed, wordt hij, op die dag in Sint-Niklaas en op 28 juni, zijn geboortedag, in zijn geboortedorp Moerbeke, herdacht. Over de herdenking in Moerbeke en over de dichter, zijn werk én mijn vriendschap met hem, schrijf ik binnenkort nog.

Nu toon ik met één gedicht aan hoe Anton van Wilderode, die "
weemoed" "zijn wereld" noemde, wel eens werd beïnvloed door Alice Nahon, de melancholische dichteres bij uitstek, na Karel van de Woestijne. Zo zie ik, in thematiek en stijl, het gedicht "Binnenin" van Anton, op het eind van zijn debuutbundel "De moerbeitoppen ruischten" (1943) beïnvloed door het gedicht "Dat lied", uit de derde en laatste door Alice Nahon bij leven uitgegeven bundel "Schaduw" (1928), al schreef Alice het veel langer uit, als een klein verhaal. Lees maar:

Anton van Wilderode: BINNENIN
------------------
Het diepste lied zingt binnenin
onaangerand van woorden:
daar ruisen aarde en hemel in
en zwelt de ziel ten boorde.

Maar alle wat de mond beging
voltooid en onvolkomen
is het begin dier dromen,
niets dan een stameling.

Alice Nahon: DAT LIED
-----------------
Het lied waarvan een mensenziel
het heiligst is doordrongen,
daar zijn op aard geen woorden voor,
dat blijft onuitgezongen.

Dat leerd' ik toen ik eens voor u
een zuiver lied wou zingen
dat stil- en langer trillen bleef
dan klank van aardse dingen.

Ik wou dat parelwoordensnoer
om regenbogen vlechten
maar vond geen droppels licht genoeg
om aan mijn droom te hechten.

Ik heb er dikwijls om geschreid
maar op een klare morgen
heb ik het in Gods hand geleid,
die zal er nu voor zorgen.

Zo zonder einde of begin
alleen gedriegd van dromen,
zo is mijn arm liedeke
bij Lieven Heer gekomen.

en zal 't niet van deez' aarde zijn,
och, in ons beetre leven,
met in zijn mond mijn kleine naam
zal God u 't liedeke geven.


Hun beider toonaangevende thema was dat van het bedroevende -soms geleidelijke-verlies van dierbare mensen en dingen, van liefde en schoonheid, van het eigen lichaam, gezondheid en fysieke kracht. Zo schreef Van Wilderode, die - té bruusk en té snel voor heet het bewuste Vlaanderen - aan de nare gevolgen van diabetes moest overlijden, ooit: "
En mijn vingeren verliezen hun vatten en grijpen"... Ook Alice Nahon leed zwaar door haar "verloren jaren", wegens het foute verblijf in afdeling "voor ongeneeslijk zieken" in Tessenderlo (1917-1922) en door de slopende ziekte, die tot een veel te vroege dood moest lijden. Bij het voortijdig overlijden van dichters en dichterlijke bezielers als Keats, Shelley, Byron, Edgar Allan Poe, Novalis, Albrecht Rodenbach, Ernest van der Hallen, Alice Nahon, Jeanne van de Putte, August Vanhoutte en Jacques Perk, bijna allen volbloed-romantici, denk ik nog aan de uitspraak van de grote Engelse dichter Percy Bysshe Shelley: "The good die first and those whose life is like summer-dust, burn to the socquet". Dat geldt niet voor elk bewust mens of dichter, maar voor een belangrijke groep van "poètes maudits".

woensdag 21 mei 2008

Alice Nahon: liefde, schaduw en dood


(Boven: Alice Nahon, litho van de Hongaarse grafica Hermina Horvàth.)

Alice Nahon, de beminnelijke én beeldschone, Vlaamsgezinde dichteres - de meest gelezen en bewonderde -, zal geenszins over mij, als literatuurcriticus, als Vlaams-nationalist en als dichter, te klagen hebben, als wij mekaar in het - "omstreden" - hiernamaals binnen afzienbare "tijd" ontmoeten. De liefde en de oprechte verering die mijn ouders voor haar koesterden en aan mij toevertrouwden heb ik omgezet in de uitgave van haar Verzamelde Gedichten, eerst in 1983, dan nogmaals in '84 en '87 en ten slotte in 1996 - toen ze 100 jaar eerder op deze voor haar triestige en nu waanzinnig geworden wereld was beland. Ja, ik beken het volgaarne: in een vorig "stuk" over "Liske", die ik als een "modern" Vlaams Onze-Lieve-Vrouwke over de zalige meimaand liet tronen in dit Utopia, op de 9de van deze Bloeimaand - tussen haakjes: zelf ben ik in die maand geboren...- heb ik beloofd om op 21 mei een nieuwe tekst over haar en haar werk te brengen, met name n.a.v. de 75ste verjaardag van haar moeizaam en pijnlijk overlijden op diezelfde dag in de meimaand van het fameuze jaar 1933, een stralende Pinksterzondag.

Ik wil niet overdrijven en deze tekst, over haar laatste jaren en uren, kort houden. Lezers van dit "
Utopia, dat bestaat" (Anton van Wilderode) hebben waarschijnlijk mijn artikel over de "Renaissance van Alice Nahon" in 't nieuwe Pallieterke van woensdag 21 mei gelezen en misschien... uitgeknipt. Ik wil nu besluiten met Alice Nahon, het vrolijke én weemoedige "meisje én de dood", wat me doet denken aan Franz Schuberts verrukkelijke lied en strijkkwartet... Wellicht is de steeds overeind gebleven en zelfs - als tegengif tegen de huidige, literair-poëtische, emotionele en geestelijke leegte - hoopgevende schoonheid van Alices beste gedichten het wonderbaarste verschijnsel van de moderne Nederlandse letterkunde!

Ik citeer de laatste bladzijde uit mijn recentste uitgave van haar "
Verzameld Dichtwerk", dat ik in 1996 (honderd jaar na haar geboorte) heb uitgegeven bij Pelckmans (Kapellen) en van een biografische inleiding heb voorzien.

"
In januari 1933 keerde Alice Nahon terug naar haar woning waar ze voorgoed bedlegerig werd. Nog even scheen die levensvlam op te flakkeren. Maar de koortsen werden steeds heviger en putten haar uit. De hartkloppingen namen toe en zij verzwakte van dag tot dag. Toch blééf de honger om aan het leven deel te nemen, tot in de stralende meimaand, waarin ze stierf. Als ze een stoet door de rumoerige Carnotstraat hoorde trekken - een of andere Vlaamse betoging - veerde ze recht en wilde ze naar buiten, méé betogen nog... "Ik hou toch zó van het leven", zei ze dan. Tot in haar laatste uren praatte ze, met een ongekend vuur, driftig om de pijn te overwinnen en het martelend vuur tot stilstand te brengen. Hartstochtelijk stortte zij dan haar hart uit over wat haar het dierbaarst was, haar verzen: hoe ze die honderden keren luidop had gelezen, zoals ze waren gedicht, hoe ze alles bewust had herleid tot de grootste eenvoud. - Van haar "ongeschoold", dienend dichterschap, dit "tenger en sterk mirakel der poëzie", getuigde ze tot de bevriende romanschrijver Lode Zielens": "Mijn verzen, ze zijn distillatie van eenvoud. Ik zwoeg over elke regel om hem zo simpel mogelijk te krijgen zodat Jan en alleman hem kan verstaan. Mijn taalonderwijs gaat maar tot mijn elfde... Ik weet niet hoe het is gekomen dat ik ben begonnen met verzen te schrijven. Ik kende van Gezelle toen slechts één liedje. Hij was eerst slechts een fictieve naam voor mij." Wat dreef haar toch om altijd verder aan haar poëzie te slijpen en te boetseren tot grotere klaarheid? Het besef dat haar dichterschap een hoge roeping was van ontfermende liefde, door God begenadigd. Zij wilde met haar woorde warmte en troost brengen aan alle uitgestotenen, getekenden door lijden en ontbering. Vooral dat hield haar recht in al die jaren van ziekte en eenzaamheid. Lang voor de hoogdravende theorieën van "schrijven als therapie" werd de echte vertroosting der poëzie werkelijkheid. - In die laatste mei van 1933 werd haar levenshonger nog héftiger. Soms zegde zij plots, met zwakke maar sonore stem, gedichtjes op, uit de blijde dagen van Overijse, hélder en ver. Ondanks haar twijfels was zij fier op haar gedichten, als een kind: "Niemand heeft mij de structuur van het dichten geleerd. Ook Pol de Mont niet. Ik heb geen enkele van zijn opmerkingen aanvaard. Reeds op school maakte ik verzen." - De laatste dagen verzwakte haar geloof in het leven. Tot dan toe had zij zich moedig verweerd, maar plots drong het tot haar door dat het einde naderde. Soms schoot zij angstig recht: "Gelooft gij dat ik sterven ga?" - Dan scheen zij weer te berusten. De koortsen ondermijnden haar en zij lag moegestreden, het gelaat scherp doorgroefd. - De laatste zaterdag, 20 mei, werd zij berecht door pater Stracke en op zondagnamiddag, 21 mei, een glanzende Pinksterdag, stierf zij, nog geen 37 jaar oud."

Ik besluit met twee van de mooiste en meest typerende gedichten van de weemoedige en angstig-hoogbegaafde Alice Nahon:

STERVENS-PIJN
----------------------------
Daar hangt wat adem van m'n ziel
Op iedere weg, in ied're bloem;
Daar blijft een beetje van mijn hart
In al de namen, die 'k vernoem.
En 'k voel m'n stil verwant
Aan ieders wee..., aan elks verblijen...
Gij, die me lieven hebt geleerd,
God, leer me scheien.

M'n God, ik kàn..., ik kàn nog niet;
Daar woont in mij geen stervensrust!
M'n ziel is nog niet uitgezeid,
M'n mond heeft niet genoeg gekust...
Zie, in m'n kijkers fonk'len nog
Te lang verkropte, jonge lusten...
Gij, die me hunk'ren hebt geleerd,
God, leer me rusten...

Onder m'n voeten reuz'len stil
Verdroogd' en bruin' oktoberblaân;
Neem Gij m'n handen, God, ik kàn,
Ik durf er haast niet overgaan...
M'n zwier'ge tred is niet gewend
Te trappen op illuzie-scherven...
Gij, die me "
leven" hebt geleerd,
God, leer me sterven.

(Uit 'Vondelingskens', 1920)
-----------------------------------------------------------------------

SCHADUW
--------------------
Ik heb de liefde liefgehad;
daarom wellicht heeft zij me niet bemind.
Zo doet de mooie minnaar
met een zeer verliefde kind.

Ik heb de zon te lief gehad
en beu van beedlen
aan de deuren van de dagen
ben ik geworden als een varenblad
dat liever in de lommer leeft
dan zon te dragen.

En daarom bouwt mijn kommer aan een huis
waar lamp- en zonnelicht
getemperd zijn voor de ogen
en waar de soobre lijn van een gelaat
en waar de vrede van een vriendschap staat
lijk schaduw van een boom
over mijn hoofd
gebogen.
(uit 'Schaduw', 1928)

vrijdag 9 mei 2008

Meimaand ook Alice Nahon-maand


Reeds in de eerste weken dat ik teksten, gedichten en commentaren schreef voor dit "Utopia" - een eerder ongeregeld internet-dagboek dat beantwoordt aan het voor een dichter of dichterlijk journalist toepasselijk paradigma van Guido Gezelle: " 'k Zal mij van te dichten zwichten, als 't mijn hert niet wel en gaat" - kon ik het niet laten aandacht te schenken aan en een oude -van mijn ouders geërfde- genegenheid te laten blijken voor Vlaanderens populairste, meest gelezen en meest bewonderde dichteres: de voortijdig overleden Antwerpse Alice Nahon (1896-1933). Nu is de tijd wéér rijp om deze lieftallige, vurige en zeer begaafde dichteres, die ook een felle flamingante was, te gedenken. Op woensdag, de 21ste van deze stralende meimaand, is het immers 75 jaar geleden dat zij overleed, nog geen 37 jaar oud, ten gevolge van hoge koortsen, veroorzaakt door haar chronische bronchitis... Dus niet ten gevolge van tuberculose. Meimaand is in Vlaanderen ook dé dichtersmaand, want Alices grote Voorbeeld, Gezelle, werd op 1 mei 1830 geboren, nóg tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden...

Mijn eerste aandacht voor haar wordt dit jaar een diepgaande en vooral poëtische lezing over haar leven en werk, die ik zal houden in Kortenberg (bij Brussel) op vrijdag 16 mei e.k., in het gezelschap van Jean-Emiel Driessens, stadsgids van Antwerpen, die gedichten van het lieve "
Liske" voordraagt. Wie deze "Voordracht in twee stemmen" wil bijwonen, kan contact opnemen met de organisator, Luk Van Biervliet, via e-post: luk.van.biervliet@scarlet.be.

Wie in de tweede helft van de voorbije eeuw haar bekende, gevoelige en vooral weemoedige gedichten nog eens wilde (her)lezen, zo vanaf de jaren 1960-'70, kon meestal niet meer terecht in boekhandels of antiquariaten: van haar tijdens het interbellum zoveel verspreide dichtbundels, 'Vondelingskens' (1920), 'Op Zachte Vooizekens' (1921), 'Schaduw' (1928) en 'Maart-April' (1934) en van haar 'Verzamelde Gedichten' (1934 en '52) viel daar heel zelden nog een exemplaar aan te treffen. Daarom richtte de Antwerpse uitgever Gustaf Janssens van de "
Stichting Mercator-Plantijn" zich tot mij in 1983 - toen het vijftig geleden was dat Alice overleed - met verzoek een uitgave met haar verzamelde gedichten samen te stellen, mét een biografische inleiding én een benadering van haar poëzie, die haar zo na aan het hart lag. Aldus geschiedde: ik zorgde voor een verzorgde uitgave, niet met de - recentelijk zo beklemtoonde- "frivoliteiten" van Alice, maar met veel aandacht, inhoudelijk en stilistisch, voor haar verzen.

Ten onrechte hebben collegae-dichters, als Paul van Ostaijen en Martinus Nijhoff denigrerend en zonder begrip over haar poëzie geschreven. Daarbij gingen zij vooral uit van haar eerste twee bundels, 'Vondelingskens' en 'Op Zachte Vooizekens': Nahons melancholie, haar tederheid, haar eenvoud en haar ongekunsteldheid lagen hun niet. Juist dat dienende dichterschap, dat een rijpere en mooiere gestalte kreeg in haar derde bundel 'Schaduw' en in het postuum uitgeven 'Maart-April' was Alices ideaal. Zij getuigde daarover op één van haar laatste levensdagen, toen de hoge koortsen haar folterden en uitputten, tot de bevriende romanschrijver Lode Zielens: "
Mijn verzen, ze zijn distillatie van eenvoud. Ik zwoeg over elke regel om hem maar zo simpel mogelijk te krijgen zodat Jan en alleman hem kan verstaan. Mijn taalonderwijs gaat maar tot mijn elfde jaar... Ik weet niet hoe het gekomen is dat ik begonnen ben met verzen te schrijven. Ik kende van Gezelle toen slechts één liedje. Gezelle was toen slechts een fictieve naam voor mij." - Poëzie, en met name haar eigen ongeschoold, maar dienend dichterschap, was voor haar een "tenger en sterk mirakel". Ik besluit deze eerste benadering van Alice Nahon en haar poëzie met haar vrij lange, maar mooie en diepzinnig-beeldende gedicht "Poëzie" (uit 'Schaduw', 1928). Tegen de herdenkingsdag van haar overlijden, de 21ste van deze stralende Bloeimaand - die in 1933, op die Pinksterzondag, ook zo stralend was...- wijd ik nog één bijdrage aan Alice.

POËZIE
---------------
Poëzie,
tenger en sterk mirakel,
dat zich voltrekt boven een trosselke woorden,
boven een enkele zin,
boven een luttel woord;
ach trosselken,
ach woordenrei,
ach woord weiger van waarde,
wie heeft uw geest gewekt
en over wrokkige aarde
doen heilichten
- Gods blik die gloort -?

Dat is de tere, koninklijke kracht
uit eenzaamheid geboren
- eeuwigheidsnood -
aandachtige engelen in de nacht te zien
gracielijk schrijden over de logge dood.

Zie hoe die woordgestalte rijst
achter der engelen voet,
hoe zij ze beuren op hun vleugelenstoet
tot zij, in 't licht getild,
de schone steun verlaat
en in gestuite vaart
op hemelbogen staat.

Mystieke luister maakt heur lijf subtiel
zodat ze tijd en vormen overwint
en vloeiend van gebaar
en vol beweeg als wind
in smalle spanne diepe tochten doet,
mirakuleuze reizen
naar de abiemen van 't gemoed.

Maar is zij deze ijlte doorgestraald,
voert zij geen zielen mede blijde en lichter,
dan knielt aan de overzij
beschaamd v'o'or heuren voet
Gods droeve tovenaar
de dichter.
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland