zondag 30 november 2008

Muziek en poëzie voor de Advent


Beste en lieve vriendinnen en vrienden,

Graag maak ik van deze nieuwe aflevering voor mijn "Utopia dat bestaat" (Anton van Wilderode over mijn dichtbundel 'Sporen naar Utopia'...) nu eens een briefje, aangepast aan de Advent, tijd van "verwachting", die gisteren, zondag 30 november begon. Tegelijk kondig ik jullie twee bijzonder waardevolle concerten aan en roep ik iedereen, die nog gelooft in de strijd om rechtvaardigheid en schoonheid, op om ze bij te wonen. Het eerste is in feite het voornaamste, wegens de idealistische én waardevolle "doel-stelling" (...): in de 17de-eeuwse barokke O.-L.-Vrouw-ten-hemel-opgenomen kerk van het idyllische en door cultuur- en harteloze personages (ook in de "Vlaamse" overheid!) bedreigde Scheldedorp Doel wordt op vrijdag 5 december, om 20 u. het grootse oratorium "Die Schöpfung" van Joseph Haydn uitgevoerd, in het teken van het lenigen van de nood van Doel: "Und es ward Licht!". Symbolischer kan niet! Doel staat nu in het teken van de (her)schepping!

Van de vroegere, hechte gemeenschap in dit Waaslandse dorp, blijft er nog een 200-tal "koppigaards" over die niet van wijken willen weten. De vereniging "KunstDoel" -dichters, waaronder deze "blogger" en beeldende kunstenaars- streeft ernaar om het mooie dorpje, overschaduwd door de gigantische koeltorens en door sloping en vandalisme ge"haven"d als KUNSTdorp te behouden, al is het nu niet meer zo zeker of de uitbreiding van de Antwerpse haven-moloch, met nogmaals een nutteloos dok ("Saeftinghedok") wel zal doorgaan. Veel misdadig sloopwerk werd reeds, met de steun van de belgische politie, verricht, maar de kunst en in dit geval de muziek, wil daar een zinderend en beklijvend antwoord op geven.

Het programma op het "heerlijke avondje van Sinterklaas" wordt uitgevoerd door Cristel De Meulder (sopraan), Jan Caals (tenor), Ian Degen (bas), het koor "Vocaal Collectief", de strijkers van het "Sebastian Symphonietta", de blazers van "Jongart" (voorbereid door Bob van de Velde) en Jan van Mol (clavecimbel). De algemene leiding is in handen van Jaak Gregoor. Initiatiefneemster en stuwende kracht achter dit Doel-concert, waarvan de eerste editie, een uitvoering van Mozarts 'Requiem' op 16 november vorig jaar een nokvolle kerk lokte..., is Frie Lauwers, trouwe en dappere bewoonster van het bedreigde dorp. De geest van schepping en (nieuw) licht zal bemoedigend werken! De toegangsprijs is vrij hoog maar dit is te wijten aan het ontbreken van elke overheidssubsidie...Wie echt met hart en ziel wil steunen (de uitvoerende musici én de toekomst van KunstDoel!) zal er die 25 euro graag voor over hebben. Reserveren kan telefonisch: 070-22.33.30 of online: http://www.onti.be/. Kaarten zijn ook te verkrijgen bij Kleding De Rop, Grote Markt 17, Beveren en Drukkerij Cleiren, Dorpsstraat 18, Kieldrecht. Organisatoren zijn "Koma-ar Educatief vzw Antwerpen", de "Orde van het Pilorijn" (=schandpaal...) te Beveren en Calcant vzw.

Het tweede concert heeft ook een bijzonder doel, zij het niet zo acuut en levensbedreigend als het Doelse. Het vindt plaats op zondag 21wintermaand, de zondag vóór Kerstmis dus, in de luisterrijkste barokkerk van Antwerpen, de Sint-Carolus)Borromeuskerk (aan het sfeervolle Consciencepleintje). om 15 u. De bedoeling van dit eerste kerstconcert, georganiseerd door "De Antwerpse Kunstvrienden", is "eindelijk kerstmuziek van bij ons", dus een keuze uit de volkseigen kerstmuziek van Zuid- én Noord-Nederland, dus van de hele Lage Landen, te brengen. De uitvoerders zijn: het Mechels "Vocaal Ensemble Scala Vocale" o.l.v. Lode Tooten, Isabel Delemarre (Duits-Nederlandse sopraan), Dirk Bekaert (pianist), Thomas Tooten (cellist), Albina Svirski (pianiste en organiste) en "De Zwalmfanfare" (die geregeld ook optreedt op de IJzerwake). Voor een poëtische verdieping van de muziek zorgen Erik Verstraete, die het gedicht "Gang ter Kribbe" van Wies Moens voordraagt en Hector van Oevelen, die een fragment vertolkt uit "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen" van Felix Timmermans. De leiding van het concert is in handen van de Noord-Nederlandse concertzanger Pieter Vis. Inlichtingen en kaarten: mia.dujardin@scarlet.be, tel. 03-230.24.62; ward.steffens@telenet.be, tel. 015-33.72.33; hector.van.oevelen@hotmail.com, tel. 03-744.13.55; psaris@zonnet.nl, tel. 00/31-30.6382 482. Met een kleine keuze uit de ontzaglijke schat van de Nederlandse, Dietse kerstliederen en instrumentale kerstmuziek wordt ook een steentje bijgedragen tot het herstel van het historische kerkorgel van de Caroluskerk!

Laat mij nu besluiten met het sterke, strijdbaar-volkse kerstgedicht van mijn oude vriend Wies Moens, dat ik zal voordragen tijdens dit concert, op 21 december:

GANG TER KRIBBE
----------------------------------
Ons begeleidt niet der engelen Gloria-zang.
Er is geen ster, geen hemels citerspel.
Duister de weg ter Kribbe, laag de lucht,
en nevelflarden, slierend over 't veld.

Grindpad en keien: dat vliedt maar onder den voet!
Bomen schuiven voorbij, en wat in den donker
blijft onherkenbaar: lichtloze stulp
of scheefgezakte schelf.
Rukken wij voorwaarts? Komt er het doel van den tocht
zélf naar ons toe?
Niemand klaart het geheim.

Geen lied van serafs in de lucht,
geen klank van violen.
Slechts de doffe stap van twee kameraden
stoort de stilte der Nacht;
de stap van twee soldaten,
elk met zijn kwaad belaân,
elk met een vlam in 't hart:
den God die wordt geboren in een woel'gen tijd
haastig om kracht te bidden voor den groten kamp.

De schansen roepenWaatren van nood en ondergang
bestormen wild der wereld oude dijken.
Paarden der steppe gelijk, steigren de bare' overal!
Wij staan op een landtong, ver in zee,
door schuim ombrand en wind:
twee makkers in 't geweer op een verloren post.

Stonden wij stil? Wij gaan alweer, wij gààn.
Willen het Kind zien van de zuivre Maagd,
waar 't rust tussen herders en dieren;
treên, met Zijn lach in het hart,
onder de strijdbanieren:
twee uit de honderden, twee uit het stout regiment
dat géén verloren posten kent,
maar zwijgzaam, verbeten,
worstelt tegen duivel en hel,
om een stuk van het Godsrijk
op deze lage, zompige gronden
aan de grijze zee!

WIES MOENS (uit 'Golfslag', 1935)

dinsdag 18 november 2008

"Gent! Vól klinkt uw naam."


Het is alweer twee weken geleden dat ik hier nog een tekst heb geplaatst, toen gewijd aan Allerzielen en aan de doden, met name de overleden bezielers en kunstenaars, van wie Wies Moens er vier heeft herdacht in zijn werk 'De doden leven'. - Mijn stuk verscheen op 3 november jl.

Een voor de hand liggende publicatie - vooral voor de geestverwante nationalisten en Dietsers die er niet bij waren - zijn de vijf gedichten die ik mocht voordragen in Gent, dé Geuzenstad, de Dietse, Oranje-gezinde vechtstad, de koppige, opstandige stad van de Artevelden, de stropdragers voor Keizer Karel, de Geuzen van Jan Hembyze, de activisten van Domela Nieuwenhuys, de stad van Klokke Roeland, van de "optocht der torens" (Wies Moens). Deze scherpe, rebelse gedichten pasten helemaal bij de vechtstad Gent. Ze sloten aan bij de lezing van Voorpost-voorzitter Johan Vanslambrouck over de Frontbeweging (1916-'18) en bij de voordracht van Francis Van den Eynde over "het activistisch avontuur" en de korte zelfstandigheid van Vlaanderen (december 1917 - november 1918)....

En nog iets: de stad Gent is mij, als oud-student Germaanse aan de universiteit aldaar (1962-'66) bijzonder dierbaar: ik genoot daar van de cursusen van enkele uitmuntende professoren, o.a. Herman Uyttersprot (Rilke, Kafka, Heine, Goethe...) en de Antwerpenaar Walter Couvreur, een meester in de -vergelijkende- taalwetenschap, vooral in de Indo-Germaanse taalfamilie, waarvan hij enkele nieuwe, onbekende talen ontdekte, met name "Tochaars" en "Hettitisch" (zéér lang geleden in Klein-Azië...)- Bovendien ben ik door bloed en afstamming géén Antwerpenaar (Brabander dus), maar een (Oost-)Vlaming, wiens ouders geboren werden en jong waren, resp. in het Meetjeslandse Ursel (vader Pol Verstraete) en in het "Gentse" Evergem (mijn zeer geestdriftige, poëtische moeder Bertha De Meester...) Beiden hebben hun jonge liefde beleefd in de straten van Gent en beiden zouden de hier volgende gedichten met passie hebben voorgedragen! De twee voornaamste en begaafdste Dietse of Nederlandse dichters, Wies Moens en René De Clercq hebben, evenals ikzelf, in Gent Germaanse filologie gestudeerd en droegen daarom "zo hoog hun hoofd!"

Ballade van de IJzerbedevaart
---------------------------------------------
(Aan Anton van Wilderode)
---------------------------------------------
I.
Ooit gaf de stoute strijd aan 't IJzerfront
aan dit ontzielde volk een klein geweten.
Door 't offer van de ridders-frontsoldaten vond
een kleine schaar de weg naar het verlaten veld.

De staatse haat ontstak een broeihaard van geweld.
Een bedevaart deed stap voor stap belijden
de Dietse eigenheid die in de storm der tijden
werd neergedrukt, misvormd en uitgeteld.

Toen kreeg die kleine kern een goed gezag
van volksgetrouwen, die zich schaarden
aan de zijde van de Vlaamse kleinen, de gewijden
door eenvoud en verdriet. Dat waren àndere tijden.

II.
Maar weer bleek 't lot het arme Vlaanderen niet genegen.
Ten tweeden male leidde een wereldbrand
de beste van ons volk weer op verdeelde wegen.
De staat keek grijnzend toe en greep de kans

om volkscultuur en eigenheid te slaan,
te wurgen in zinnebeeld en trouw aan idealen.
De zuivere toren mocht niet blijven staan.
Hij moest en zou de harde tol betalen,

die de vijandige staat weer eisen dierf
van 't lamgeslagen en verscheurde volk.
Geen toren kan bij nacht de haar weerstaan:
de daders konden ingestraft hun gangen gaan

III
Voor 't Zuidelijk Nederland rees zwart de tijd:
zijn 'Zwartboek' schreef Wies Moens, héén ging Verschaeve,
monddood werd 't Dietse Vlaanderen, wijl de staatse nijd
de trouwen nedersloeg. Maar, als een goddelijke gave,

in nood en fel verweer, stond weer een kleine schaar
voor nieuwe arbeid klaar: de toren moest herrijzen.
Trots en verbeten stonden, wist van Wilderode,
Vlaanderens vendels, van nieuwe tijd voorbode.

De bedevaarten brachten velen op de been.
Volk en leiders gingen eindelijk beseffen
de echte nood van 't land en steen na steen
herrees de ranke toren en niemand zou verheffen

een stem van onbegrip. Geen wanklank viel te horen.
Alleen nog geestbederf kon deze opgang storen..
Ontrouw en eigenbaat tastten t'och leiders aan.
Het volk, geheel verward, kon geen bedrog verstaan.

't Vergif was uitgestrooid door eigen "leiders".
De harde tweespalt voel niet meer 't ontwijken.

Wie zorgt voortaan voor schoonheid en voor volkse trouw?
Een nieuwe Dietse kern zal waken en her-ijken!

Erik VERSTRAETE (uit 'Gebleven is de Adel', 2006)
---------------------------------------------
De eerste toren
(24 augustus 1930- 15/16 maart 1946
---------------------------------------------
Er stond een hoge toren recht
een zuil van blond graniet;
een vonnis werd hem aangezegd
het vuur laf aan de lont gelegd
en hij weerstond het niet.
Gelukkig heerst hier Recht-en-Wet:
het onderzoek werd ingezet.

Maar nauwelijks is de holle kolk
van rook en woedend gruis
geledigd in een zwarte wolk
of dit verdomd geduldig volk
droomt van een ander kruis.
De daders rest een korte pret:
het onderzoek werd ingezet.

De witte zerken zijn gescheurd
geblakerd of verbrand,
de doden, aan hun derde beurt
en voor de derde maal betreurd,
werden met zachte hand
in hun nieuw stenen graf gebed.
Het onderzoek wordt voortgezet.

De dage van een zwarte maart
worden april en mei.
De ondaad blijft onopgeklaard;
de daders, die men kent en spaart,
de daders lopen vrij.
Maar, Vlaamse lieden, opgelet:
het onderzoek wordt voortgezet.

De rechters, onverlegen thuis,
leggen hun tabberds af.
De resten van een zuiver kruis,
een doodvermoeid vernietigd gruis,
sluit zich weer als een graf.
De schone vormen zijn gered;
het onderzoek wordt stopgezet.

Anton van Wilderode
(IJzerbedevaart 1966)
---------------------------------------------

De frontlijn tussen ons, maar één met u,
gesarde Broeders, één in geest en wil,
gedreven door den zucht naar 't zelfde heil,
verhieven wij die achterbleven, koen
de vaandels van 't verzet tegen de macht
van schijn en leugen, die ons bot bedroog.
In 't oude land sprong nieuwe drift omhoog,
een nieuw gezang weeklonk van gouw tot gouw:
een fel gezang, dat aan de luchten joeg
als lentestorm met forsen stoot op stoot;
een hard gezang, dat heldre vonken sloeg
uit wat de tijd versteend had; hamerdeun
en zwaardgezoef inenen, zang der daad!
Wie medezong, hém werden strop en lood
beloofd door hen die over 't grauwe graf
'u, Broeders, nog vervolgden met hun smaad,
en klisten dicht tezaam bij 't kriepend rad
van 't staatse schip dat droeg hun baat, hun buit...
De wind der vrijheid woei: geloofd zij God,
dat ik mocht stappen in zijn groot geluid!

Wies MOENS
(uit 'Het Spoor', 1944)
---------------------------------------------

Was ons verzet om niet, -- verloren gaat
de schone kracht die 't wekte, nimmermeer!
Een stroom werd losgewoeld, die zwelt al-voort,
aan roering innend, winnend aan geweld
dat niets ten langen leste toomt of stuit.
Dit fier geloof houdt op hun tredgang in
den kerkermolen duizend mannen kloek;
en die, verguisd als zij, aan vreemden dis
zich nederzetten, richten 't hoofd omhoog,
daar eendre zekerheid hun hart verheft.
Nog raast en daast verblinde volk, verwijt
de trouwen voor verraders, telkens weer.
Zijn blindheid duurt niet làng. Wanneer de tijd
zich wendt (wat snel gebeurt), voorbij de roes
der ketterjacht zal zijn, der Geuzenjacht,
ziet het, beschaamd, de waarheid in 't gezicht:
dat zij die joegen, waren 't boze wild
van rechtverbijters, azers op zijn bloed,
wijl de gejaagden staan in 't witte licht
als zuivre minnaars van zijn echtste goed.

Wies MOENS
(uit 'Het Spoor', 1944)
---------------------------------------------

De slechte staat
---------------------------------------------
(terugdenkend aan René De Clercq)

Reeds kan, reeds lang ligt deze staat,
gekweld door eindeloze kwalen,
en door de roofzucht van de Walen,
te lijden aan de ziekte van de haat.

Haat met vervalsing en geweld,
door onze bron, de oude Nederlanden
te scheuren met baldadige handen
ten dienste van een Frans bestel:

dé rover sedert vele eeuwen,
die d'oude Dietse taal van duizend jaar
als erfvijand bedreigt. Maar leeuwen
wapperen weer, gedragen door een schaar

van dappere getrouwen, die de heren van de haat
en van 't geweld naar ondergang geleiden,
zónder steun van d'Europese technocraat!
Zij zullen volk en land weldra bevrijden!

De vrijheid komt wel zeker, maar de geesten
van 't misleide en bedrogen volk
zijn nog niet klaar. Een Nederlandse tolk
moet helderheid en waarheid 't meest

aan velen schenken. Het échte weten
doet de zieke, slechte staat,
met verachting, zonder eigenbaat,
in zielige dood totaal vergeten!

Zo zullen Vlaanderen én het hele Nederland
ten slotte zegevieren en eigen toekomst
voor de Lage Landen aan de Noordzee-rand
voor eeuwen bouwen en onaangerand!

Erik VERSTRAETE
(Guldensporenfeest, 11 hooimaand 2008)
---------------------------------------------

maandag 3 november 2008

De doden léven


Allerheiligen en Allerzielen: twee oude bezinningsdagen die ons op de weg naar het leven na de dood, naar het "hiernamaals" verplaatsen. Die wonderlijke dagen zijn nu voorbij, maar de hele maand november is een dodenmaand. Ooit werd ze "slachtmaand" genoemd door boeren en veehouders, wegens het slachten van het vee. De diepere betekenis van het herdenken van dode familieleden, vrienden en geestverwanten staat haaks op het slaafse materialisme van deze onzalige tijd! Toch is de oude traditie van het bezoek aan de graven van dierbare overledenen nog springlevend! Het is een wonderlijk verschijnsel dat zo veel mensen op die eerste twee november dagen piëteitsvol en soms met duidelijke overtuiging, maar onwennig en wat haastig, een bezoek brengen aan de graven van hun geliefde en soms hevig betreurde doden. Zij allen dragen in de arm een bloempot met chrysanten, soms met andere bloemen, soms een tuiltje of een krans van verschillende soorten bloemen. Dit in stand houden van de oude verering van geliefde of bewonderde doden is in feite veel ouder dan de katholiek-christelijke traditie. De voorouders hebben bij alle volkeren en culturen over de hele wereld altijd een soort magische betovering opgewekt. Egyptenaren, Grieken, Romeinen, Kelten en Germanen vereerden en koesterden hun doden. Met het nodige eerbetoon nemen de christenen afscheid in een Eucharistieviering, al dan niet toepasselijk opgeluisterd met liederen, muziekstukken, gedichten en toespraken, die nadien ook bij het graf worden voortgezet. Maar ook ongelovige, "heidense" en cultuurbewuste mensen eren veelal nadrukkelijk hun doden én hun voorouders. Voor hén geldt, evenals voor alle anderen, het aangrijpende gedicht van Ward Hermans: "Unheimlich ist die Kraft der Toten. Sie tragen die Völker, die Erde..."

Soldaten en andere strijders voor onze volkse, Vlaamse en in wezen Nederlandse zaak, wekken tijdens hun uitvaartdienst soms intense ontroering op als hun "oude" afscheids- en treurliederen worden gezongen. Bij ons, Vlamingen en bij sommige Duitsers weerklinkt af en toe nog het droevige lied "Ik had een wapenbroeder", naar het lied "Ich hatt' nen Kameraden..." van Ludwig Uhland. Ook mooi, maar echt versleten zijn bij ons "Blijf mij nabij" en "Vaarwel, mijn broeder". Naar mijn mening moet een -christelijke en/of volksverbonden- uitvaart de grootheid en de levenwekkende kracht van onze voormannen, dichters, kunstenaars, militanten -de niet erkende en verdrongen elite van ons Nederlandse volk dus- nadrukkelijk oproepen. Ik denk daarbij aan de vier overleden vrienden en geestverwanten die Wies Moens herdacht: Dr. Jan-Oscar De Gruyter (1885-1929), in 1934 in het De Gruyter-Gedenkboek; Lodewijk Dosfel (1881-1925), in een gedenkrede bij de onthulling van zijn grafmonument in september 1935; Karel van den Oever (1879-1926), in een opstel, in "Dietbrand", tien jaar na zijn overlijden en ten slotte die eerste Dietse dichter bij uitstek, René De Clercq (1877-1932), in een lezing te Mechelen en te Amsterdam, bij de zestigste herdenking (op 14 november 1937) van zijn geboorte. Voor Moens waren deze doden ten volle levenden, door het voortbestaan van hun geest én door de grote uitstraling van hun -dichterlijk-artistieke inzet voor de volkse, Dietse zaak! Hij bundelde deze vier aangrijpende herdenkingen in het boek "De doden leven", uitgegeven in 1938 door De Phalanx in Brussel en de Amsterdamsche Keurkamer. Lezers van deze weblog kunnen die tekst vinden in "Proza II" van Wies Moens (1970).

Ik wil deze benadering van het grootste van alle filosofische, religieuze, artistieke en humane thema's, de dood, besluiten met het mooiste gedicht daaraan gewijd, het is ook een herfstgedicht van de grootste moderne Duitstalige dichter, Rainer Maria Rilke (1875-1926). De dood -volgens Ernest van der Hallen ook "een vriend, een wonder man"- is in deze zo herfstelijk- zangerige verzen subtiel aanwezig:

H E R B S T
--------------------------
Die Blätter fallen, fallen wie von weit,
als welkten in den Himmeln ferne Gärten.
Sie fallen mit verneinender Gebärde.
Wir alle fallen.
Diese Hand da fällt
und sieh dir die andere an,
es ist in allen.
Und doch ist Einer
welcher dieses Fallen
unendlich sanft in Seinen Händen hällt.
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland