dinsdag 18 november 2008

"Gent! Vól klinkt uw naam."


Het is alweer twee weken geleden dat ik hier nog een tekst heb geplaatst, toen gewijd aan Allerzielen en aan de doden, met name de overleden bezielers en kunstenaars, van wie Wies Moens er vier heeft herdacht in zijn werk 'De doden leven'. - Mijn stuk verscheen op 3 november jl.

Een voor de hand liggende publicatie - vooral voor de geestverwante nationalisten en Dietsers die er niet bij waren - zijn de vijf gedichten die ik mocht voordragen in Gent, dé Geuzenstad, de Dietse, Oranje-gezinde vechtstad, de koppige, opstandige stad van de Artevelden, de stropdragers voor Keizer Karel, de Geuzen van Jan Hembyze, de activisten van Domela Nieuwenhuys, de stad van Klokke Roeland, van de "optocht der torens" (Wies Moens). Deze scherpe, rebelse gedichten pasten helemaal bij de vechtstad Gent. Ze sloten aan bij de lezing van Voorpost-voorzitter Johan Vanslambrouck over de Frontbeweging (1916-'18) en bij de voordracht van Francis Van den Eynde over "het activistisch avontuur" en de korte zelfstandigheid van Vlaanderen (december 1917 - november 1918)....

En nog iets: de stad Gent is mij, als oud-student Germaanse aan de universiteit aldaar (1962-'66) bijzonder dierbaar: ik genoot daar van de cursusen van enkele uitmuntende professoren, o.a. Herman Uyttersprot (Rilke, Kafka, Heine, Goethe...) en de Antwerpenaar Walter Couvreur, een meester in de -vergelijkende- taalwetenschap, vooral in de Indo-Germaanse taalfamilie, waarvan hij enkele nieuwe, onbekende talen ontdekte, met name "Tochaars" en "Hettitisch" (zéér lang geleden in Klein-Azië...)- Bovendien ben ik door bloed en afstamming géén Antwerpenaar (Brabander dus), maar een (Oost-)Vlaming, wiens ouders geboren werden en jong waren, resp. in het Meetjeslandse Ursel (vader Pol Verstraete) en in het "Gentse" Evergem (mijn zeer geestdriftige, poëtische moeder Bertha De Meester...) Beiden hebben hun jonge liefde beleefd in de straten van Gent en beiden zouden de hier volgende gedichten met passie hebben voorgedragen! De twee voornaamste en begaafdste Dietse of Nederlandse dichters, Wies Moens en René De Clercq hebben, evenals ikzelf, in Gent Germaanse filologie gestudeerd en droegen daarom "zo hoog hun hoofd!"

Ballade van de IJzerbedevaart
---------------------------------------------
(Aan Anton van Wilderode)
---------------------------------------------
I.
Ooit gaf de stoute strijd aan 't IJzerfront
aan dit ontzielde volk een klein geweten.
Door 't offer van de ridders-frontsoldaten vond
een kleine schaar de weg naar het verlaten veld.

De staatse haat ontstak een broeihaard van geweld.
Een bedevaart deed stap voor stap belijden
de Dietse eigenheid die in de storm der tijden
werd neergedrukt, misvormd en uitgeteld.

Toen kreeg die kleine kern een goed gezag
van volksgetrouwen, die zich schaarden
aan de zijde van de Vlaamse kleinen, de gewijden
door eenvoud en verdriet. Dat waren àndere tijden.

II.
Maar weer bleek 't lot het arme Vlaanderen niet genegen.
Ten tweeden male leidde een wereldbrand
de beste van ons volk weer op verdeelde wegen.
De staat keek grijnzend toe en greep de kans

om volkscultuur en eigenheid te slaan,
te wurgen in zinnebeeld en trouw aan idealen.
De zuivere toren mocht niet blijven staan.
Hij moest en zou de harde tol betalen,

die de vijandige staat weer eisen dierf
van 't lamgeslagen en verscheurde volk.
Geen toren kan bij nacht de haar weerstaan:
de daders konden ingestraft hun gangen gaan

III
Voor 't Zuidelijk Nederland rees zwart de tijd:
zijn 'Zwartboek' schreef Wies Moens, héén ging Verschaeve,
monddood werd 't Dietse Vlaanderen, wijl de staatse nijd
de trouwen nedersloeg. Maar, als een goddelijke gave,

in nood en fel verweer, stond weer een kleine schaar
voor nieuwe arbeid klaar: de toren moest herrijzen.
Trots en verbeten stonden, wist van Wilderode,
Vlaanderens vendels, van nieuwe tijd voorbode.

De bedevaarten brachten velen op de been.
Volk en leiders gingen eindelijk beseffen
de echte nood van 't land en steen na steen
herrees de ranke toren en niemand zou verheffen

een stem van onbegrip. Geen wanklank viel te horen.
Alleen nog geestbederf kon deze opgang storen..
Ontrouw en eigenbaat tastten t'och leiders aan.
Het volk, geheel verward, kon geen bedrog verstaan.

't Vergif was uitgestrooid door eigen "leiders".
De harde tweespalt voel niet meer 't ontwijken.

Wie zorgt voortaan voor schoonheid en voor volkse trouw?
Een nieuwe Dietse kern zal waken en her-ijken!

Erik VERSTRAETE (uit 'Gebleven is de Adel', 2006)
---------------------------------------------
De eerste toren
(24 augustus 1930- 15/16 maart 1946
---------------------------------------------
Er stond een hoge toren recht
een zuil van blond graniet;
een vonnis werd hem aangezegd
het vuur laf aan de lont gelegd
en hij weerstond het niet.
Gelukkig heerst hier Recht-en-Wet:
het onderzoek werd ingezet.

Maar nauwelijks is de holle kolk
van rook en woedend gruis
geledigd in een zwarte wolk
of dit verdomd geduldig volk
droomt van een ander kruis.
De daders rest een korte pret:
het onderzoek werd ingezet.

De witte zerken zijn gescheurd
geblakerd of verbrand,
de doden, aan hun derde beurt
en voor de derde maal betreurd,
werden met zachte hand
in hun nieuw stenen graf gebed.
Het onderzoek wordt voortgezet.

De dage van een zwarte maart
worden april en mei.
De ondaad blijft onopgeklaard;
de daders, die men kent en spaart,
de daders lopen vrij.
Maar, Vlaamse lieden, opgelet:
het onderzoek wordt voortgezet.

De rechters, onverlegen thuis,
leggen hun tabberds af.
De resten van een zuiver kruis,
een doodvermoeid vernietigd gruis,
sluit zich weer als een graf.
De schone vormen zijn gered;
het onderzoek wordt stopgezet.

Anton van Wilderode
(IJzerbedevaart 1966)
---------------------------------------------

De frontlijn tussen ons, maar één met u,
gesarde Broeders, één in geest en wil,
gedreven door den zucht naar 't zelfde heil,
verhieven wij die achterbleven, koen
de vaandels van 't verzet tegen de macht
van schijn en leugen, die ons bot bedroog.
In 't oude land sprong nieuwe drift omhoog,
een nieuw gezang weeklonk van gouw tot gouw:
een fel gezang, dat aan de luchten joeg
als lentestorm met forsen stoot op stoot;
een hard gezang, dat heldre vonken sloeg
uit wat de tijd versteend had; hamerdeun
en zwaardgezoef inenen, zang der daad!
Wie medezong, hém werden strop en lood
beloofd door hen die over 't grauwe graf
'u, Broeders, nog vervolgden met hun smaad,
en klisten dicht tezaam bij 't kriepend rad
van 't staatse schip dat droeg hun baat, hun buit...
De wind der vrijheid woei: geloofd zij God,
dat ik mocht stappen in zijn groot geluid!

Wies MOENS
(uit 'Het Spoor', 1944)
---------------------------------------------

Was ons verzet om niet, -- verloren gaat
de schone kracht die 't wekte, nimmermeer!
Een stroom werd losgewoeld, die zwelt al-voort,
aan roering innend, winnend aan geweld
dat niets ten langen leste toomt of stuit.
Dit fier geloof houdt op hun tredgang in
den kerkermolen duizend mannen kloek;
en die, verguisd als zij, aan vreemden dis
zich nederzetten, richten 't hoofd omhoog,
daar eendre zekerheid hun hart verheft.
Nog raast en daast verblinde volk, verwijt
de trouwen voor verraders, telkens weer.
Zijn blindheid duurt niet làng. Wanneer de tijd
zich wendt (wat snel gebeurt), voorbij de roes
der ketterjacht zal zijn, der Geuzenjacht,
ziet het, beschaamd, de waarheid in 't gezicht:
dat zij die joegen, waren 't boze wild
van rechtverbijters, azers op zijn bloed,
wijl de gejaagden staan in 't witte licht
als zuivre minnaars van zijn echtste goed.

Wies MOENS
(uit 'Het Spoor', 1944)
---------------------------------------------

De slechte staat
---------------------------------------------
(terugdenkend aan René De Clercq)

Reeds kan, reeds lang ligt deze staat,
gekweld door eindeloze kwalen,
en door de roofzucht van de Walen,
te lijden aan de ziekte van de haat.

Haat met vervalsing en geweld,
door onze bron, de oude Nederlanden
te scheuren met baldadige handen
ten dienste van een Frans bestel:

dé rover sedert vele eeuwen,
die d'oude Dietse taal van duizend jaar
als erfvijand bedreigt. Maar leeuwen
wapperen weer, gedragen door een schaar

van dappere getrouwen, die de heren van de haat
en van 't geweld naar ondergang geleiden,
zónder steun van d'Europese technocraat!
Zij zullen volk en land weldra bevrijden!

De vrijheid komt wel zeker, maar de geesten
van 't misleide en bedrogen volk
zijn nog niet klaar. Een Nederlandse tolk
moet helderheid en waarheid 't meest

aan velen schenken. Het échte weten
doet de zieke, slechte staat,
met verachting, zonder eigenbaat,
in zielige dood totaal vergeten!

Zo zullen Vlaanderen én het hele Nederland
ten slotte zegevieren en eigen toekomst
voor de Lage Landen aan de Noordzee-rand
voor eeuwen bouwen en onaangerand!

Erik VERSTRAETE
(Guldensporenfeest, 11 hooimaand 2008)
---------------------------------------------

Geen opmerkingen:

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland