woensdag 30 januari 2008

Drie ridders : Joe English, Lode De Boninge en Frans Van der Linden



Met horten en stoten, als een stoomtrein uit mijn kinderjaren, schuift deze -poëtische en tegendraads-nonconformistische - blog, een stroom van gedachten en gedichten, verder. Lentelijke, in oorsprong blijmoedige, zelfs vrolijke mensen waren de twee kunstenaars, die ik hier al heb opgeroepen, met verve en vuur. Ik kén hen, door indringende lektuur en bezinning, door hen voor te houden aan de arme, onwetende jeugd van Vlaanderen, zoals ik het 40 jaar geleden, als leraar deed! Ik blijf hen gedenken, zoals de Duitsers het doen met Goethe, Schiller, Hölderlin, Heine, Novalis en Rilke, omdat zij beiden -door de dood vroeg getekende romantici- veel te jong en na harde en onrechtvaardige bejegening dit leven voor een -laten we tenminste dàt geloven- beter, eerlijker en schoner "zijn" moesten ruilen: Alice Nahon, fijnzinnige en vurige dichteres, nog geen 37 toen zij ons moest verlaten; Ernest van der Hallen, al even vurig idealist en hartstochtelijk romanticus, die om de hoorn des overvloeds van Liefde en Schoonheid die hij schonk, werd geminacht, gehaat en gemeden door de politieke en klerikale heersers over dit zielloze land van domme slaven... De naijver...

Gedenken en opnieuw voorhouden aan talloze onwetenden: dàt moeten we blijven doen. Rodenbach, Verschaeve, Wies Moens, Nest van der Hallen en Van Wilderode déden het nadrukkelijk. Samen met anderen, o.a. in onze IJzerwake -de enige IJzerbedevaart- blijf ik de groten herdenken, zoals ook Ward Hermans en nu nog Aleidis Dierick dat deden.

Nu we de nieuwe, zevende, IJzerwake - op 24 oogst in Steenstrate - aan het voorbereiden zijn, wil ik hier drie van de zes "
ridders" uit de 'Ballade van de zes ridders' (IJzerbedevaart 1953) even voor de geest roepen. Om het niet te lang te maken breng ik hen aan in de strofen van mijn lieve vriend Anton. In een volgend "stuk" ga ik dieper op hen in. Verleden jaar heb ik tijdens de IJzerwake Renaat de Rudder (Landegem) en de Gebroeders Edward en Frans van Raemdonck herdacht, n.a.v. de 90ste verjaardag van hun sneuvelen aan het front in 1917. Dit jaar 90 jaar geleden, in 1918, sneuvelden Joe English, Lode de Boninge en Frans van der Linden:

Wij hebben drie ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

Maar onder het vuur en de waanzin bleef
de geest altijd vaardig; die richtte en dreef
één die zijn droombeeld in lijnbogen schreef.

Joe English, de zuivere knaap en soldaat,
droeg, schoon als een ster in het hemelveld staat,
door een hel van vlammen, zijn helder gelaat.

En onder zijn tekenstift groeide gestaag
de zachtste Maria, kind moeder en maagd,
én het kruis van de IJzer dat woorden draagt

die vloeiden zo droef uit zijn schrijvende hand
tot een klacht voor de wereld en voor dit land:
Hier liggen hun lijken als zaden in 't zand.

Hoop op de oogst? Maar de grond was verdord
als een akker van steen waar het zaad ligt verstort
én komt ooit de tijd dat het zomer wordt?


Wij hebben twee ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

Die kwamen van ver, uit verschillende stand,
maar vast en voor immer sloot hen de band
van éénzelfde liefde voor éénzelfde land!

De hemel een vuurhoos, het veld een groot graf:
granaten en bommen, het helse geblaf
van de mitrailleuses laat niet meer af.

Een haastige doodlijke kogel boort
zich een weg naar het hart, een zeer kleine poort;
daarlangs vlucht het bloed én het laatste woord.

Dan liggen zij, Lode en Frans, bij elkaar
als twee rode rozen op één altaar,
als twee rode graankorrels op één aar.

En Moeder Vlaandere, die dit ziet
én twéé moeders in Vlaanderen krijgen om niet
de lege schoot weer gevuld met verdriet.

(Temse)

vrijdag 25 januari 2008

Ernest Van der Hallen: katholiek, bevochten door ... katholieken !


Vóór ik overstap naar de romantische idealist en de - zij het nonconformistische - katholieke én Vlaams-nationalistische jeugdbezieler Ernest van der Hallen, moet ik me dringend verontschuldigen voor een heel storende fout in mijn vorige aflevering, de tweede, gewijd aan Alice Nahon, op zondag 20 januari. Qua betekenis geeft ze een gek en zinloos effect... Al is er ook iets hilarisch aan... Alice en de Nest kenden wellicht mekaar niet, maar zij waren beiden verwante geesten: romantische en lyrische naturen, weemoedig, beiden ook diep-gelovig én verstokte zwervers (pelgrims). Dus Alice - hoe "frivool" zij ook zou zijn geweest - past wel in een poëtisch stuk over Van der Hallen, die dan wel een middeleeuwse monnik was, verdwaald in de zieke 20ste eeuw... Die storende fout dan... Die sloop nog wel in het - befaamde en aangrijpende gedicht "Mizerie-mensen": op de derde versregel schreef ik - weeral haastig, zoals Alice Nahon door de straten snelde... - : "lijf" festijn. Dat is uiteraard zinloos en moet worden: BLIJ festijn. Björn Roose, die deze blog verzorgt, heeft met die verschrijving dus NIETS te maken! Voor de liefhebbers van Nahons poëzie en lezers van deze, ook als nonconformistische poëziebloemlezing bedoelde blog geef ik hier die eerste strofe van dit zo diep doorvoelde gedicht nog eens mee:

Ik heb u lief, mizerie-mensen,
Die geen genoden werdt
Van 's levens blij festijn,
Die te onverschillig zijt, om iemand kwaad te wensen
Te bitter, om nog goed te zijn.

De "
goedheid des harten", het "medevoelen met noodlijdenden" of met verbitterde en vereenzaamde mensen komt in deze geestelijk en emotioneel zo zieke en verarmde tijd en samenleving als "ouderwets" of als "naïef" over. Het materialisme en de hebzucht overheersen en vergiftigen de Westerse samenleving, zoals een Engels filosoof schreef: "Greed had poisoned our minds". Juist tegen die verstoffelijking, tegen de geestelijke verarming, tegen het verlies van liefde én schoonheid kwam Ernest van der Hallen met heel zijn wézen in opstand. Hij deed dat met een ongewoon radicalisme dat hij ook toepaste op de Vlaamse studentenbeweging. Juist dat "extremisme" - in die tijd met een geheel andere betekenis dan nu -, vooral dan op gebied van het volksnationalisme, en zijn nonconformisme waarbij hij de Vlaamse studenten- en jeugdverenigingen hun acties en idealisme in eigen handen wilde laten nemen, waren een steen des aanstoots voor de Belgische kerkelijke (bisschoppelijke) overheid. Zij begonnen "zijn" Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (AKVS) - het kruim, de pure kern van het gelovig-katholieke Vlaanderen - verbeten te vervolgen, vooral vanaf 1924, toen die beweging zich bekende tot het Vlaams-nationalisme, dat spoedig ook een Diets, Groot-Nederlands pad begon te betreden! In 1925 volgde dan een uiterst pijnlijke slag: de brief van het Belgisch episcopaat waarin het Vlaamse Nationalisme werd veroordeeld en de "onverdeelde eenheid van het Belgische vaderland" als katholieke plicht voorgesteld... In 1930 stichtte kanunnik Dubois - in opdracht van de zo Belgische, dus volksvreemde - bisschoppen de Katholieke Studenten Actie (KSA), waar het strijdend Vlaamse aspect zo veel mogelijk werd gemeden en tegengewerkt. Voor de Nest was dat een bijzonder bittere pil, eigenlijk een ondraaglijk leed: "zijn" jongens werd de communie geweigerd en zij werden van de katholieke scholen weggestuurd, als zij trouw bleven aan de AKVS-bonden. Als zij in de kerk wilden bidden werden zij er zelfs manu militari uitgegooid! Zo gebeurde in Turnhout!

Voor de Nest was die tweespalt tussen het Vlaams-nationalisme en de trouw aan de Kerk met het streven naar het behoud van de katholiciteit in Vlaanderen zwaar om dragen. Het AKVS bloedde dood en enkele "
bittereinders" sloten zich aaneen in het Algemeen Katholiek Diets Studentenverbond (AKDS) in 1935, dat in 1937 werd gevolgd door het Diets Jeugdverbond en zich meer op jeugdwerking richtte. Dé bezieler in die jaren was Wies Moens. De romantische bezieler en nonconformist Van der Hallen werd van zijn invloed beroofd. Om tot rust te komen ondernam de pelgrim-zwerver, samen met de schilder en tekenaar Frans Mertens (Brasschaat), verscheidene reizen naar Noord-Afrika: Algerië, Marokko, Tunesië, Lybië, en naar het Nabije Oosten: Syrië en Palestina; nadien ook nog door Duitsland, Frankrijk en Joego-Slavië. Die reizen waren de bron van zijn graag gelezen reisverhalen. Ik merk hier nu wel dat ik mijn biografisch stuk - zeker voor internet-lezers - té lang aan het maken ben. Maar ja, waar het hart van vol is.... Ik besluit met een terecht zeer scherp en beklijvend stuk uit de bijdrage die Van der Hallens reisgezel, kunstenaar Frans Mertens, onder de titel "De Grote Eenzame", schreef voor het "Gedenkboek kunstenaar Ernest van der Hallen, voorman der jeugd" (1958):

"
Ernest van der Hallen is om zijn idealistische levenshouding, als onverpolitiekt katholiek-Vlaams jeugdleider, onverbiddelijk bevochten geworden door... katholieken. Hij, die streed om de morele gaafheid van de jeugd, die hij met de algehele en onvoorwaardelijke inzet van gans zijn persoonlijkheid, met zijn vele talenten, wou optillen tot de Hoogte, die hij als begenadigde in zijn ziel ervaren mocht, hem werd het leven bitter gemaakt en hij kreeg ontgoocheling op ontgoocheling te torsen, om ten slotte aan het al te zware leed dat hem voortdurend overviel, te bezwijken. Het is hem verder onrecht aandoen, de dingen niet te zeggen zoals het moet. Zij, die de mond vol hebben over kristelijke idealen, lekenapostolaat, katholieke aktie, enz... hebben de idealist, de lekenapostel en de bij uitstek katholieke daadman Van der Hallen, voortdurend ondermijnd."

zondag 20 januari 2008

Alice Nahon (2): "Ik verberg m'n triestigheid onder blijheid"


(Boven: Alice Nahon, litho van de Hongaarse grafica Hermina Horvàth.)

De geniale romanticus en spits-ironische Duitse dichter Heinrich Heine (1797-1856) schreef ooit: "Aus meinen grossen Schmerzen mache ich die kleinen Lieder" (Uit mijn grote pijnen maak ik de kleine liederen). Zoals steeds ironiseerde Heine - bij vele, ook internet-lezende, Vlamingen bekend door één lied: 'Die Loreley': "Ich weiss nicht was soll es bedeuten dass ich so traurig bin", sprookjesachtig, "sagenhaft" én ja, ook onze Alice Nahon a.h.w. op het - lieve! - lijf geschreven - hier weer zichzelf. Uit die tegenstrijdigheid tussen grote smart, om verlies van geliefden én een zeer pijnlijke ziekte die hem de acht laatste jaren van zijn leven in Parijs aan het bed kluisterde én de talloze, luchtige én diepgaande, vrijmoedige en genadeloos spottende gedichten, liederen en prozastukken hebben wij één der grootsten uit de hele wereldliteratuur bewaard.

En zo kom terug ik bij mijn lieve, Vlaamse Alice Nahon, die eigenlijk uit een Frans Hugenoten-geslacht (geestverwanten van onze geuzen dus) stamde, dat in Noord-Nederland (Alphen-aan-de-Rijn) was verzeild. Zoals voor de grote Heine, voor onze Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936), zwerver over de werelzeeën én voor Alice Nahon was de poëzie en eerst en vooral haar eigen poëzie - haar "
liedekens" - haar enige woning, haar troost. Ik citeer Slauerhoff - één van de grootste moderne Nederlandse dichters - :

Woningloze
-------------------
"
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, nooit vond ik ergens anders onderdak. Voor d' eigen haard gevoelde ik nooit een zwak, een tent werd door den stormwind meegenomen".

In haar latere en rijpere, met zorg en liefde geschreven - en dikwijls eerst ook gezongen! - gedichten van 'Schaduw' (1928) en in de "
nagelaten gedichten" van het postume 'Maart-April' (1934) verborg zij haar bitterheid - om de "verloren" jaren van het onterecht verblijf met vermeende tbc in het "gesticht" in Tessenderlo -, haar eenzaamheid en haar pijn. Haar vrolijke, zelfs uitbundige natuur, haar intens medelijden met noodlijdenden die er nog erger aan toe waren dan zij en een intense humanitaire, ook diep-christelijke bekommernis om de "mizerie-mensen" werden de voedingsbodem van die betere poëzie, waarin zij het sentimentele zelfbeklag van de eerste bundeltjes overwon! Zo nam zij afstand van het zelfbeklag en de nadrukkelijke melancholie van haar eerste twee bundeltjes en ging zij mee op de weg van het humanitaire expressionisme, waarvoor de jonge Wies Moens "de oude gewaden al had afgelegd" in zijn "De Boodschap" (1920), een weg die mee werd betreden door Paul van Ostaijen (ten dele), Marnix Gijsen en Karel van den Oever. Haar liefde voor de armen, noodlijdenden en eenzamen had zij weliswaar reeds uitgezongen in enkele gedichten van haar twee bundel, "Op zachte vooizekens" (1921): "Aan een zwerver", "Nachtwake" en "Mizerie-mensen". Dat laatste neem ik hier op, wegens zijn direct aanspreken van die mensen, zoals de dichteres het vele keren letterlijk heeft gedaan tijdens haar optredens voor altijd weer grote groepen in Zuid én Noord-Nederland:

Mizerie-mensen
--------------------------
I

Ik heb u lief, mizerie-mensen,
Die geen genoden werdt
Van 's levens blij festijn,
Die te onverschillig zijt om iemand kwaad te wensen
Te bitter om nog goed te zijn.

Ge zijt een godslamp van de kerke,
In wier karmijnen hert
Wat olie werd gedaan,
Te luttel, om in vlammen op te vlerken,
Te veel, om er van dood te gaan.

II

Ik heb u lief, m'n schamele armen,
Ik weet u schijnbaar blij
Tussen de mensen gaan,
Te fier, om gierge gunst van menslijk erbarmen
Te zwak, om heel alleen te staan.

Toch zal uw trots me nooit bezeren,
Mij, die van dichtebij
Uw bleke wezens ken;
Mij, die uit iedre dag, uit ieder uur moet leren
Dat ik er één van de uwen ben.

Ik besluit met de eerste strofe van een gedicht uit 'Schaduw', omdat het in toonaard en taal meer in expressionistische richting gaat:

Gebed
--------------
Laat mij door donkre grond
van mensenharten ruw en teer
sturen de blinkeploeg van mijn geestdrift, Heer,
en door de scherpe, trage eg van wijs beleid
breken de klonters, dat de akker open leit
effen, gereed voor zachte val van zaad,
dat uit mijn droom en mijn twee handen gaat,
geharde korrels, maar van kiemkracht groot.
Heer, maak mij zaaier op de velden van de nood.

Spijts de chronische ziekte die haar sterk aanvrat, bleef Alice Nahon haar verdriet, pijn en bitterheid verbergen, tot in haar laatste levensdagen. Ook dàn waren haar gedichten haar dierbaarste bezit, eigenlijk haar enige, échte geliefde. Zij maakte, evenals haar gevoelige, Vlaamsgezinde geestverwant Ernest van der Hallen, in de schone meidagen van 1933 een hevige doodsstrijd door. Berecht door Pater Stracke, overleed zij op pinksterzondag, de 21ste van die bloeimaand.

Erik Verstraete, dichter en auteur van deze beschouwingen, geeft ook lezingen over Alice Nahon, mét voordracht van gedichten. Hij doet dit samen met de Antwerpse stadsgids Jean-Emile Driessens. Deze lezing duurt ongeveer anderhalf uur. Vergoeding: 100 euro voor Erik Verstraete (+ verplaatsing); 175 voor de twee voordrachtgevers samen ("Voordracht in twee stemmen"). Verstraete geeft ook voordrachten over Anton van Wilderode, Ernest van der Hallen, Wies Moens (en de Groot-Nederlandse gedachte), de ballade in de Nederlandse en Europese literatuur, Heinrich Heine, Novalis, Eugeen Vansteenkiste' ("schilder van de Blauwe Bloem"), "Nederlandse letterkunde in volkse zin". Hij draagt ook voor uit eigen werk. Kontakt: Erik Verstraete Jos Ratinckxstraat 17 2600 Berchem tel. 03-448.41.08 e-post: erikverstraete@telenet.be

donderdag 17 januari 2008

De renaissance van Alice Nahon: blijven leven door poëzie !


Al was ik, bij het betreden van dit elektronisch gebied op het eind van het voorbije jaar, van plan om geregeld goede poëzie én kritisch-satirische teksten te plaatsen, dan moet ik nu vaststellen dat ik geregeld (reeksen) dagen oversla. Zo was dat nu weer na mijn benadering van collega-dichter Hendrik Carette... Ik tracht dat nu goed te maken met een warmhartig stukje over de liefelijkste dichteres die Vlaanderen én de hele Nederlandse poëzie in de 20ste eeuw hebben gekend: Alice NAHON. Aanleiding? Op 21 mei van dit jaar zal het 75 jaar geleden zijn dat zij overleed. Ik zou zwaar in gebreke blijven als ik haar, mijn geestverwante over die fameuze grens, niet gedacht... En ik doe dat nu al...

Sentimenteel, overgevoelig haar poëzie? Deels jawel, maar ook oprecht , gedreven door een bittere nood aan liefde en vanuit een grote, natuurlijke begaafdheid, schreef zij haar verzen, die méér dan het werk van de meeste van haar collega's, de harten van vele tienduizenden Vlaamse en Noord-Nederlandse lezers beroerden door hun grote eenvoud en helderheid. Als lyrische dichteres is zij, vooral door haar latere poëzie, veel meer waard dan critici het voorstelden, al bereikt zij niet de sterke beeldende zeggingskracht van een Aleidis Dierick, een Blanca Gyselen en een Ida Gerhardt. Vooral oudere lezeressen en lezers, kennen nog steeds haar beroemdste en dierbaarste, want uiterst eenvoudig en ontroerend - zij het zeker niet haar mooiste - gedicht:

Avondliedeken III
---------------------------
't Is goed in 't eigen hert te kijken
Nog even vóór het slapen gaan
Of ik van dageraad tot avond
Geen enkel hert heb zeer gedaan;

Of ik geen ogen heb doen schreien,
Geen weemoed op een wezen lei;
Of ik aan liefdeloze mensen
Een woordeken van liefde zei.

En vind ik, in het huis mijns herten,
Dat ik één droefenis genas,
Dat ik mijn armen heb gewonden
Rondom één hoofd, dat eenzaam was...;

Dan voel ik, op mijn jonge lippen,
Die goedheid lijk een avondzoen...
...
't Is goed in 't eigen hert te kijken
en zó z'n ogen toe te doen.
(uit 'Op zachte vooizekens', 1921)

Eén van de verblijdendste gebeurtenissen uit mijn leven als letterkundige en als cultuurjournalist (met de nadruk op literatuur) bij de, in die jaren, nog enigszins waardevolle Gazet van Antwerpen, mét aandacht voor kunst én cultuur (!), was dan ook, in 1983, de heruitgave van de 'Verzamelde Gedichten' van Alice Nahon die ik mocht samenstellen voor de -nu al lang ter ziele gegane- uitgeverij 'Stichting Mercator Plantijn' in Antwerpen. Ik schreef er een biografische en literair-kritische inleiding bij en publiceerde weinig bekende foto's. Aanleiding was mijn artikel in die krant bij de vijftigste verjaardag van Alices vroege dood, op 21 mei 1983: zij overleed aan hoge koortsen ten gevolge van chronisch-astmatische bronchitis -én niet door tbc! - op Pinksterzondag 21 mei 1933. Zij was nog geen 37 jaar oud...

Ik wit deze poëtische blog-teksten bevattelijk houden en in die zin is het best om één of meer van die heldere gedichten van Alice op te nemen. Voor een biografie én voor al haar gedichten kunnen lezers terecht in één van mijn uitgaven van Nahons werk.

Door mijn (her)uitgave van haar verzameld dichtwerk heeft Alice Nahon een verrassende "renaissance" beleefd, van 1983 tot nu. De laatste uitgave verscheen bij Pelckmans (Nederlandsche Boekhandel) in 1996. Tijdens haar leven haalden haar bundeltjes 'Vondelingskens', 'Op zacht vooizekens', 'Schaduw' en na haar dood: 'Maart-April' oplagen van vele tienduizenden. Gedurende de voorbije 25 jaar zijn weer tienduizenden boeken met haar verzen verspreid geweest, ook in Nederland. Men heeft me na het verschijnen van die boeken verweten dat ik het stereotiepe beeld van de "vrome, ziekelijke maagd", een toonbeeld van melancholie, niet heb bijgesteld. Ik heb dit wél gedaan, zeker in de laatste uitgave van 1996. Ik heb beklemtoond dat haar leven én haar poëzie getekend werd door bitterheid -om de "verloren jaren" 1917-'23 in het "sanatorium" van Tessenderlo- en steeds onbevredigd liefdeverlangen, ten gevolge van haar vermeende tbc, wat haar "schijn-vrolijk" maakte. Ook de keerzijde daarvan: haar frivoliteit en haar relaties met verscheidene vrienden-minnaars heb ik niet verzwegen. Maar ten slotte: voor Alice, die onfortuinlijke ziel, was haar poëzie hét doel, dé weg van haar leven en, vanuit haar diep geloof: haar weg naar God! Spijts alles bleef zij, dichterlijk, in Gods liefde geloven, zoals op haar graf (Schoonselhof in Antwerpen) te lezen staat: "God moet mij geren zien". Dat laatste wordt bevestigd door het feit dat zij in de harten van vele duizenden in de Nederlanden is blijven leven! Uit haar derde dichtbundel 'Schaduw', haar beste neem ik hier nu nog dat allesomvattende titelgedicht op:

SCHADUW
---------------------
Ik heb de liefde liefgehad
daarom wellicht heeft zij me niet bemind.
Zo doet de mooie minnaar
met een zeer verliefde kind.

Ik heb de zon te liefgehad
en beu van beedlen
aan de deuren
van de dagen
ben ik geworden als een varenblad
dat liever in de lommer leeft
dan zon te dragen.

En daarom bouwt mijn kommer aan een huis
waar lamp- en zonnelicht
getemperd zijn voor de ogen
en waar de soobre lijn van een gelaat
en waar de vrede van een vriendschap staat
lijk schaduw van een boom
over mijn hoofd
gebogen.
(uit 'Schaduw', 1928)


Die schaduw strekte zich over haar leven uit vanaf de chronische bronchitis, waarmee zij besmet geraakte in het Antwerpse Stuyvenbergh-ziekenhuis in 1914, werd zwaarder door haar noodgedwongen en nutteloze zesjarige verblijf in het "gesticht" Sint-Jozef in Tessenderlo (1917-'23), door haar eenzaam zwerversleven in de daarop volgende tien jaar die haar nog restte en mondde uit in bitterheid, spijts de vele vrienden rond haar aristocratische, (schijn-)vrolijke en lieftallige persoonlijkheid.

vrijdag 11 januari 2008

Hendrik Carette: romantisch dichter, Diets aristocraat, erudiete spotvogel (11 Louwmaand 2008)



Mijn geestverwant en poëtische collega Hendrik Carette, wiens Dietse plooi er sinds zijn jeugd in het Algemeen Diets Jongerenverbond (ADJoV, de jaren 1960) niet meer uit te strijken valt en die zichzelf, toch enigszins overdreven, "de meest onderschatte en ondergewaardeerde dichter van de Lage Landen" pleegt te noemen, heeft in 2006 opnieuw zijn zeggingskracht, zijn fameuze erudiete ironie en zijn "mystieke drang" naar heldhaftigheid bewezen met zijn dichtbundel "Gestolen Lucht". Die eerder vreemde titel ontleende Hendrik aan Ossip Mandelstam: "Ik deel de hele wereldliteratuur in werken in die mét toestemming en die zonder toestemming zijn geschreven. De eerste categorie is ROMMEL, de tweede is GESTOLEN LUCHT. (....)"

Carettes "gestolen", maar voor mij meestal fascinerende en zelfs bedwelmende, lucht stijgt op uit elk van deze - ongewone - gedichten. Deze dichter verheerlijkt "het échte, grote, goede en schone", zoals Wies Moens - die toch ook, naast diens vriend Joris van Severen, een leermeester voor hem moet zijn - dat doet in het grote, programmatische gedicht "Incantatio" (uit 'De Verslagene', 1963). Carette doet dit echter op een "modernere" wijze:

relativerend, ontluisterend én verheerlijkend, steeds weer ironiserend, kortom in een soort tegendraadse, rebels-romantische toonaard. Zijn tragische, machteloze hang naar heroïek draagt deze gedichten. Een sterk voorbeeld van zijn mystiek- heroïsche zelfspot is het openingsgedicht "De laatste romanticus", dat ik - al wilde ik dat zo graag - niet in zijn geheel citeer omdat ik dit blog-stuk wil besluiten met een ànder, écht groot gedicht... Uit "De laatste romanticus" dus: "Zijn leven wemelde van de krassen en verwondingen en doorhalingen/ want zijn geest was ooit onbevreesd en gloeiende geweest.// De laatste romanticus te zijn/ die Lohengrin heeft gezien, de zwaan en de Graal." Het doet denken aan "Heimwee" van die andere "Hendrik"... jawel, Marsman: "...en die een krijgsman had willen zijn in de hartstochtelijkste aller tijden/ moet thans in late, verwilderde woorden gewagen van eeuwen/ die versomberden tot verhalen - duister en vurig -/ van Kruistochten en Kathedralen."

Deze hang van een "brave" burger, tegelijk nonkonformist én rebel zoals Elsschot, naar een onbereikbaar heldendom, uit zich ook in een fel verlangen naar het "grotere, schonere" verleden en Rodenbach is nabij! Grootse, heroïsch gedichten, zonder Carettes typische (zelf)spot, vind je ook in 'Gestolen Lucht'. Het sterkste, naar mijn oordeel, is "Het ondergrondse leger van keizer Qin Shi Huang" Ik neem het hier graag, in zijn geheel op:

Het ondergrondse leger van keizer Qin Shi Huang
-------------------------------------------------------------------
Wij zijn de mannen met de stijve haarwrong,
met het lederen harnas en ja, de jade stokken
en de dreunende trom.
Wij zijn de staande soldaten soldaten, opgedolven uit
grondlagen van aangestampte aarde.
Hoe schitterden onze bronzen helmen en speren
rondom de drakenkroon.
En hoe vielen onze pijlen in zwermen op de vijand
en verdonkerden als donderwolken de hemelzon.
Wij zijn de wachtende soldaten, in rijen van vier,
met achter ons de wachtende paarden
aan de viermaal aangespannen vierspannen.
Wij zijn de zandstuivers van de infanterie
en van de voorste tot de achterste linie
staan wij in slagorde bereid voor de dreigende strijd,
want wij dragen de standaarden en de hoge vaandels.

Elke politiek-correcte, bleke pacifist kan hier militaristische en zelfs fascistische trekjes ontwaren. Het zal mij, evenmin als de dichter Carette en de fameuze Voorposter en Belanger Björn Roose -die dit met genoegen leest en op mijn, door hem voorbeeldig verzorgde, Diets-"fascistische" blog plaatst - een zorg wezen.

De trouwe oud-gedienden van het ADJ(o)V, vooral dan de leider in die glorieuze dagen, Maurits Cailliau, nam dit gedicht op in zijn vorig jaar verschenen schitterende herinneringsboek "Een Prinsenvolk waardig".

Er valt over deze dichtbundel nog héél veel te vertellen, maar ik wil mijn teksten leesbaar houden, ze dus niet té lang maken. De komende weken en maanden zal ik er - uiteraard wéér met de hulp van de bereidwillige Voorposter en Groot-Nederlander Björn Roose - illustraties (tekeningen, houtsneden, foto's....) bijvoegen.

Eén eigenaardig, maar zeker waardevol detail onthoud ik u niet: aan zijn dertig hier gepubliceerde gedichten, voegt Hendrik nog een lijst toe van 222 titels van "reeds geschreven, ongeschreven en nog te schrijven gedichten, verhalen, brieven, manifesten..." Ik som er geen op, wie nieuwsgierig is, kan zich tegen 15 euro deze "Gestolen lucht" aanschaffen in de betere boekhandel of - wellicht zekerder - bij het Poëziecentrum, Vrijdagmarkt 36, Gent.

Het
fraaie boek "Een Prinsenvolk waardig - Historiek van en terugblik op het Algemeen Diets Jongerenverbond" is dan weer te verkrijgen door storting van 20 euro (verzending inbegrepen) op postrek. 000-1586 636-07 t.n.v. Stuurgroep Oud-ADJV, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper. Je kan het ook rechtsreeks bekomen bij Rik Nauwelaerts, Neuris 3, 2640/ Mortsel, tel. 03-440.55.26.


donderdag 10 januari 2008

Ernest van der Hallen en Anton van Wilderode (10 Louwmaand 2008)

(Houtsnede van de hand van Wim De Cock)

Weinig
Vlamingen, ook Vlaamse of Dietse nationalisten, lezen de betere poëzie, die er nog altijd is, ook die met weerbare, volksverbonden inslag. Slechts een luttel aantal van onze betere Vlaamse -juister: Zuid-Nederlandse- dichters met nationalistische overtuiging drukt dat ook uit in zijn (haar) verzen. Bovendien vinden wij, volkse dichters, weinig of geen weerklank in het huidige onderwijs in Vlaanderen, dat nauwelijks aandacht besteedt aan geschiedenis en letterkunde, laat staan aan - goede- poëzie.

Twee van de grootsten uit de Vlaamse heropstanding in de 20ste eeuw zullen we dit jaar herdenken, tijdens het Vlaams-Nationaal Zangfeest en tijdens de IJzerwake: dichter Anton van Wilderode, die op 15 juni 1998 -dus dit jaar tien jaar geleden- in Sint-Niklaas overleed en, verder in het verleden, Ernest van der Hallen, jeugdbezieler en schrijver van poëtisch proza - denk aan 'De Wind Waait', 'Vertelsels in juni' en 'Sprookjes uit de zomernacht' -, reisverhalen en vormende brieven. Deze volbloed Lierenaar en vriend van Felix Timmermans, overleed op 24 februari 1948, nog geen vijftig jaar oud! Dit jaar is het zestig jaar geleden dat die zachtzinnige en ingoede mens, pelgrim en kunstenaar, die op Vlaams-Nationaal, zedelijk, artistiek en religieus gebied een ongewone boodschap voor een algehele volksverheffing voorhield, overleed. Dit vroege overlijden was te wijten aan zijn broze gezondheid met astma, eeuwige tandpijn en een zware buikvliesontsteking, die hem ten slotte het leven kostte. Dat laatste was mede het gevolg van de mishandeling die hij, in de bittere repressiedagen van september 1944 en de maanden die daarop volgden, moest ondergaan, nadat rijkswachters hém hadden meegetroond toen ze zijn broer Alfred, oorlogsburgemeester van Lier, niet thuis aantroffen. Duitsgezind was "de Nest" geenszins, wel lid van een Vlaamsgezind kunstenaarsgenootschap. Maar, alle lezers van dit gebied wéten het of moeten het weten: niet Duitsgezindheid, maar Vlaamsgezindheid was dé reden voor de vervolging van de besten van ons volk: schrijvers, beeldende kunstenaars en musici!

Omdat ook Anton van Wilderode dit jaar met veel piëteit moet worden herdacht, neem ik hier het gedicht op dat hij schreef, ontroerd door de pijnlijke en nakende doodsstrijd van de puurste bezieler van de bewuste jeugd van Vlaanderen in het interbellum -die heel talrijk was geweest- nadat hij de stervende Ernest een bezoek had gebracht in Lier. De dichter kende de raadsman van de studenten uit zijn AKVS-tijd (de jaren 1930 in Sint-Niklaas) en ging hem met twee vrienden bezoeken. Ondertussen schreef een andere vriend, toondichter Ignace de Sutter, één der beroemdste en meest gezongen liederen van de Lage Landen: het "Lied van mijn Land", op het weemoedige gedicht van Anton van Wilderode! Een wonderlijk toeval dat dit ontroerend lied ontstond juist toen de tekstdichter bij het sterfbed van Ernest van der Hallen stond. Toeval? Wellicht een samenvloeien van drie verwante scheppende geesten....

HET BEZOEK
-------------------------
"Nu wordt het lente" zeiden wij, en keken
vertederd naar het raam. Het koele licht
lag tot een smalle wimpel op zijn deken.
Maar het was winter in zijn wit gezicht.

Wij wisten hoe zijn geest nog werd bewogen
door de bekommering van een schoon getob.
Hij fluisterde. En wij, over het bed gebogen,
vingen de vlinders van zijn woorden op

en droomden van een weerzien op de heide,
"als gij genezen zijt" en wij gedrie
onder de regen van de bloesems rijden
door dit schoon land van gras en poëzie...

Weer waait een voorjaar zonder weerga open
waarin de tuilen van de bomen staan.
Hier zijn de vrienden die vereenzaamd lopen
en die, alléén, naar Scherpenheuvel gaan.

1948 (uit 'In al begonnen Vrede, 1993)

Wie meer wil weten over en lezen van Van der Hallen, kan ik mijn lezing voor de artistieke "Ex Libris-kring" in taverne Rochus, bij de kerk in de Sint-Rochusstraat in Deurne-Zuid, die de Boekenberglei met de Herentalsebaan verbindt, aanbevelen: op woensdag 6 februari e.k. Verder kan je van de auteur van deze blog, "Brederode", in 't Pallieterke, ergens op een woensdag van februari, een ruim artikel lezen.


Ik besluit dit vrij lange "hoofdstuk" - eerst en vooral opnieuw met dank aan de behulpzame geestverwant Björn Roose! - met twee, altijd en zeker ook nu - toepasselijke citaten van Nest van der Hallen:

"In zover heeft men de levensdrift van dit volk reeds lamgelegd, dat enkel een harde, bittere slag en een bits ingrijpen in zijn sloom leven het nog een kans tot leven gunnen."

"Ik ben overtuigd dat de hoop en de droom van zoveel duizenden die sedert tientallen jaren het beste van hun krachten en vaak zelfs hun leven hebben gegeven aan de zaak van hun volk, nooit tot een volledig failliet kan worden."

zondag 6 januari 2008

Aleidis Dierick - Het lied van de vrijheid (7 Louwmaand 2008)

Weinig Vlamingen, ook de meeste Vlaamse of Dietse (Groot-Nederlandse) nationalisten lezen nog de betere poëzie, die er nog altijd is, ook met weerbare, volksverbonden inslag. Slechts een luttel aantal van onze betere Vlaamse - juister: Zuid-Nederlandse - dichters met nationalistische overtuiging drukt dat ook uit in zijn verzen. Toch zijn het de dichters en andere letterkundigen geweest, o.a. Jan Frans Willems, Ferdinand Augustijn Snellaert, Hendrik Conscience, Guido Gezelle, Hugo Verriest, Albrecht Rodenbach, Cyriel Verschaeve en Wies Moens die de Vlaamse, oorspronkelijk al Heel-Nederlands, orangistisch getint, ontvoogding en bewustwording en uiteindelijk het grote, massale verweer tegen deze onvolkse, anti-Nederlandse staat op gang hebben gebracht.

Maar, zoals ik hiervoor aanstipte, slechts enkele - betere - Vlaamse dichters beoefenen vlot het genre van het (Vlaams-nationale of Dietse) strijdgedicht zoals o.a. Albrecht Rodenbach, René De Clercq, Ferdinand Vercnocke, Wies Moens, Ward Hermans, Anton van Wilderode (slechts in weinig verzen) en Jos Vinks. Eén van de grootste Vlaamse, dus Nederlandse dichters van de 20ste eeuw en van nu is de vorig jaar 75 jaar geworden: Aleidis Dierick, die ook een actieve Vlaamse - én Dietse - nationaliste is. Pas op 45-jarige leeftijd, in 1977 begon zij dichtbundels te publiceren. In 2005 verscheen haar tiende bundel: "De schuldeloze man", waarin zij, in zeer gebalde en sterk beeldende gedichten en met de kernachtige zegging die haar werk zo uitzonderlijk maakt, in vier cycli het leven en de tragiek van haar man: 'De seminarist', 'De soldaat', 'De voortvluchtige', 'De banneling'. De poëtische en tragische gestalte van de schuldeloze man staat symbool voor vele Vlaamse en Europese idealisten, soldaten aan het Oostfront en in het gruwelijk ineenstortende Berlijn van 1945. De ondraaglijke en ongeneeslijke pijn van dit gekwelde leven - van de zinnebeeldige én ten dele van de werkelijke idealist, seminarist, banneling en echtgenoot van de dichteres - mondt uit in een hevig trauma in de beschermende heuvels van Ierland:

"We plukten de bramen
die zomer in Ierland. Omzichtig
bewoog hij, die staalblauw
gehelmd liep. Omgord was.
Granaten gasmasker dolk.
Tot de tanden gewapend.
Die "Vuur" heeft geschreeuwd."

Dit is een schitterende dichtbundel van zeer hoog niveau. Lyrisch en episch een meesterwerk. De kwaliteit van Aleidis' poëzie werd trouwens, zij het niet gebaseerd op deze bundel, opgemerkt door enkele ervaren bloemlezers zodat de dichteres terechtkwam, met verscheidene verzen, in de 'Jaargetijdenboeken' van Anton van Wilderode, in voorname anthologieën als 'Spiegel van de moderne Nederlandse poëzie', 'Dichters van deze tijd', 'Groot Nederlands Verzenboek' en 'De 100 beste gedichten van deze eeuw' (de 20ste), samengesteld door Gerrit Komrij!

Nationaal-getuigende strijd- of spotgedichten, satirische aanklachten tegen de slechte staat zijn niet hét poëtische genre van Aleidis Dierick, al heeft zij de tragiek van Vlaanderen en Europa als weinig anderen gekend én opgeroepen. Toch heeft zij de jongste jaren meermaals scherpe spot- en strijdgedichten tegen de volksvreemde Belgische staat, die zij o.a. aan mij heeft bezorgd en die ik al enkele keren in het tijdschrift van IJzerwake heb gepubliceerd. Eén daarvan is verschenen in het nummer 19 (juli-augustus-september 2007). Dit anti-staats gedicht is geïnspireerd door het beroemde en uitdagende vers van Wies Moens: "Liever wolf in 't bos dan vette hond, de keten om den hals" uit het gedicht "Al waart gij allen klein, kortzichtig tot het eind..." ('Het Vierkant', 1938). Voor de geïnteresseerde lezers van dit Dietse domein: je vindt dit gedicht NIET in zijn 'Gedichten 1918-1974' - een bloemlezing uit eigen werk, wél in de recente biografie van Karel Dillen (2007), door mijn verdienstelijke naamgenoot-geschiedschrijver, Pieter Jan Verstraete, en dit helemaal vooraan, na de titelpagina. Ook Pieter Jan werd erdoor geïnspireerd om een zeer toepasselijke titel te vinden voor zijn boek over Karel, maar hij veranderde Moens' vers "Liever wolf in 't bos" in "Liever wolf in het bos". Een beetje jammer... Graag drukte ik hier ook Moens' gedicht af, maar dat wordt enigszins "des Guten zu viel", wat téveel aan poëzie en aan uitleg daarover. Daarom besluit ik met Aleidis' felle gedicht:

Het Lied van de Vrijheid
-------------------------------------
(opgedragen aan de politiekers)

Liever wolf
en vrij in 't bos,
liever Vlaming fier en los,
liever "wilde" zonder spijt
dan bange Belg en ingelijfd.
Liever wolf, gevreesd en trots
meester van het eigen lot
dan vette schoothond aan de pot.

Liever stout en fél dan braaf.
Liever ongewenst dan graaf,
liever fier en marginaal
dan likkend aan hun kandelaar.
Liever dagelijks hoon en smaad,
tegenwind en domme haat,
liever lastpost dan gevierde,
brave kruiphond van de Staat.

Liever ruig, de tanden bloot,
bijtend naar een vals cordon
dan ijdele kleine prulbaron
in 't koninklijk verguld salon.
Liever vrij en jaar na jaar
overwerkt, belaagd, berooid
dan slaaf met tricolore sjerp
en ketting aan de poot.

Liever wolf, en vrij en los,
Vlaming die er écht voor gaat
dan hond die hapt naar elke brok
en teruggejaagd wordt naar zijn kot
als het de machthebbers behaagt.
Liever wolf, die gromt en grolt
wars van 't achterbaks verraad.
Liever wolf bij 't eigen volk
dan met een toegeknepen strot
de bandhond van de Staat!

Aleidis Dierick
Aalst 2007

donderdag 3 januari 2008

De man bij het venster - 4 louwmaand 2008


Ik moet dit nieuwe jaar al beginnen met mij even bij de lezers of "bezoekers" van mijn blog "Utopia" - dat bestààt, zoals Anton van Wilderode in zijn inleidend gedicht voor mijn eerste dichtbundel 'Verloren Land' (1981) schreef - te verontschuldigen voor het ontbreken van gedichten en commentaren. Zoals wel meermaals gebeurt heeft de "draadloze" verbinding met het fameuze internet het vele dagen laten afweten. Maar kom, door de bereidwillige en technische steun van mijn goede, jonge vriend Björn Roose (Voorposter-Belanger uit Koekelare) verschijn ik met mijn verzen, gedachten en - zo snel mogelijk - ook schimpscheuten, opnieuw op dit "web".

Sommige
bezoekers of lezers van mijn "blog" - en ik hoop dat hun aantal en belangstelling in dit nieuwe jaar toenemen - zullen bij de datum bovenaan, met de naam "louwmaand" wel even vreemd opkijken, anderen kennen die oude volksnaam voor januari dan weer wel. De betekenis? "Louwmaand" is afgeleid van "looimaand", de maand waarin dierenhuiden werden "gelooid" ofwel met bepaalde stoffen zodanig werden bewerkt dat er leder werd van gemaakt. Een zuiver Nederlandse, Germaanse naam, terwijl "januari" is afgeleid van de Latijnse naam "Januarius", de Romeinse god van deuren en poorten én van het begin van het jaar.

Van de altijd boeiende etymologie terug naar de poëzie en nu eens naar een eigen, heel recent gedicht, dat mijn relatieve eenzaamheid op de laatste dag van het voorbije jaar (en ook op andere dagen) weerspiegelt.

De man bij het venster
---------------------------------

(Dürft'
ich zum Augenlicke sagen:
"Verweile doch, du bist so schön!"
Goethe, Faust)

Dagelijks sta ik bij het venster,
wat ik eerder zelden deed.
't Is het heimwee naar een genster
van wat mij vroeger zingen deed.

Maar waarom toch bij dat venster,
dat warme oog op koude straat?
Ik weet het niet, wie wenst er
zoals ikzelf, geen lief gelaat?

't Zijn vreemden die ik daar zie lopen
met hondjes, nutteloos voor elk contact.
Zij merken nooit dat ik voor 't raam sta,
zoals het hoort in deze cataract

van rumoer, lawaai, verward geluid
dat stilte en muziek, het zoete zingen
van verre stemmen uit de straten sluit.
De avond valt en nu zie ik de kringen

van nevelig licht rondom de maan,
die mij, als enige, wit en rond begroet.
Ik dwaal naar binnen, zie het boek daar staan
en 'k blader naar die man met hoed

die op De Braekeleers meesterwerk
bij 't raam naar buiten staat te staren...
't Besef van tijd en eenzaamheid is sterk
voor hem, die zoals ik, wel zeker wil bewaren

wat hem aan 't zoet verleden bindt.
Maar kijk, daar loopt een kind, zo licht, zo zacht
en zie, als eerste in mijn lange staren,
kijkt het omhoogt en wuift en lacht.

Dat lachen en naar witte wolken kijken:
'k herken het uit mijn eigen kindertijd.
En tijd en ruimte gaan nu wijken
voor wat één ogenblik mij heeft verblijd!

Erik Verstraete
Oudejaar 2007

Ik hou van dit "beeldgedicht", een momentopname van een aanvloeiende en wegebbende weemoed. Het moeten niet altijd volksverbonden expressies van verweer en strijdbaarheid zijn. Voor de volgende dagen denk ik aan gedichten van Aleidis Dierick, die mijn jongste dichtbundel 'Gebleven is de Adel' deskundig heeft ingeleid, aan Hendrik Carette en Robin Hannelore. Het ga u allen goed in dit nog nieuwe en vreemde jaar. Op politiek-ideologisch gebied blijven we opgescheept met de versleten, oude krokodillen, een bende belgen en enkele verbelgischte "Vlamingen". Groot-Nederland ligt nog achter de horizon. Maar het besef van waarden en tradities als gezin en volk, afstamming en geloof is geleidelijk aan het terugkeren. Veel kan veranderen als we een eigen cultuur- en volksbewuste pers krijgen. Maar ook dàt is nog ver af.
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland