zondag 20 januari 2008

Alice Nahon (2): "Ik verberg m'n triestigheid onder blijheid"


(Boven: Alice Nahon, litho van de Hongaarse grafica Hermina Horvàth.)

De geniale romanticus en spits-ironische Duitse dichter Heinrich Heine (1797-1856) schreef ooit: "Aus meinen grossen Schmerzen mache ich die kleinen Lieder" (Uit mijn grote pijnen maak ik de kleine liederen). Zoals steeds ironiseerde Heine - bij vele, ook internet-lezende, Vlamingen bekend door één lied: 'Die Loreley': "Ich weiss nicht was soll es bedeuten dass ich so traurig bin", sprookjesachtig, "sagenhaft" én ja, ook onze Alice Nahon a.h.w. op het - lieve! - lijf geschreven - hier weer zichzelf. Uit die tegenstrijdigheid tussen grote smart, om verlies van geliefden én een zeer pijnlijke ziekte die hem de acht laatste jaren van zijn leven in Parijs aan het bed kluisterde én de talloze, luchtige én diepgaande, vrijmoedige en genadeloos spottende gedichten, liederen en prozastukken hebben wij één der grootsten uit de hele wereldliteratuur bewaard.

En zo kom terug ik bij mijn lieve, Vlaamse Alice Nahon, die eigenlijk uit een Frans Hugenoten-geslacht (geestverwanten van onze geuzen dus) stamde, dat in Noord-Nederland (Alphen-aan-de-Rijn) was verzeild. Zoals voor de grote Heine, voor onze Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936), zwerver over de werelzeeën én voor Alice Nahon was de poëzie en eerst en vooral haar eigen poëzie - haar "
liedekens" - haar enige woning, haar troost. Ik citeer Slauerhoff - één van de grootste moderne Nederlandse dichters - :

Woningloze
-------------------
"
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, nooit vond ik ergens anders onderdak. Voor d' eigen haard gevoelde ik nooit een zwak, een tent werd door den stormwind meegenomen".

In haar latere en rijpere, met zorg en liefde geschreven - en dikwijls eerst ook gezongen! - gedichten van 'Schaduw' (1928) en in de "
nagelaten gedichten" van het postume 'Maart-April' (1934) verborg zij haar bitterheid - om de "verloren" jaren van het onterecht verblijf met vermeende tbc in het "gesticht" in Tessenderlo -, haar eenzaamheid en haar pijn. Haar vrolijke, zelfs uitbundige natuur, haar intens medelijden met noodlijdenden die er nog erger aan toe waren dan zij en een intense humanitaire, ook diep-christelijke bekommernis om de "mizerie-mensen" werden de voedingsbodem van die betere poëzie, waarin zij het sentimentele zelfbeklag van de eerste bundeltjes overwon! Zo nam zij afstand van het zelfbeklag en de nadrukkelijke melancholie van haar eerste twee bundeltjes en ging zij mee op de weg van het humanitaire expressionisme, waarvoor de jonge Wies Moens "de oude gewaden al had afgelegd" in zijn "De Boodschap" (1920), een weg die mee werd betreden door Paul van Ostaijen (ten dele), Marnix Gijsen en Karel van den Oever. Haar liefde voor de armen, noodlijdenden en eenzamen had zij weliswaar reeds uitgezongen in enkele gedichten van haar twee bundel, "Op zachte vooizekens" (1921): "Aan een zwerver", "Nachtwake" en "Mizerie-mensen". Dat laatste neem ik hier op, wegens zijn direct aanspreken van die mensen, zoals de dichteres het vele keren letterlijk heeft gedaan tijdens haar optredens voor altijd weer grote groepen in Zuid én Noord-Nederland:

Mizerie-mensen
--------------------------
I

Ik heb u lief, mizerie-mensen,
Die geen genoden werdt
Van 's levens blij festijn,
Die te onverschillig zijt om iemand kwaad te wensen
Te bitter om nog goed te zijn.

Ge zijt een godslamp van de kerke,
In wier karmijnen hert
Wat olie werd gedaan,
Te luttel, om in vlammen op te vlerken,
Te veel, om er van dood te gaan.

II

Ik heb u lief, m'n schamele armen,
Ik weet u schijnbaar blij
Tussen de mensen gaan,
Te fier, om gierge gunst van menslijk erbarmen
Te zwak, om heel alleen te staan.

Toch zal uw trots me nooit bezeren,
Mij, die van dichtebij
Uw bleke wezens ken;
Mij, die uit iedre dag, uit ieder uur moet leren
Dat ik er één van de uwen ben.

Ik besluit met de eerste strofe van een gedicht uit 'Schaduw', omdat het in toonaard en taal meer in expressionistische richting gaat:

Gebed
--------------
Laat mij door donkre grond
van mensenharten ruw en teer
sturen de blinkeploeg van mijn geestdrift, Heer,
en door de scherpe, trage eg van wijs beleid
breken de klonters, dat de akker open leit
effen, gereed voor zachte val van zaad,
dat uit mijn droom en mijn twee handen gaat,
geharde korrels, maar van kiemkracht groot.
Heer, maak mij zaaier op de velden van de nood.

Spijts de chronische ziekte die haar sterk aanvrat, bleef Alice Nahon haar verdriet, pijn en bitterheid verbergen, tot in haar laatste levensdagen. Ook dàn waren haar gedichten haar dierbaarste bezit, eigenlijk haar enige, échte geliefde. Zij maakte, evenals haar gevoelige, Vlaamsgezinde geestverwant Ernest van der Hallen, in de schone meidagen van 1933 een hevige doodsstrijd door. Berecht door Pater Stracke, overleed zij op pinksterzondag, de 21ste van die bloeimaand.

Erik Verstraete, dichter en auteur van deze beschouwingen, geeft ook lezingen over Alice Nahon, mét voordracht van gedichten. Hij doet dit samen met de Antwerpse stadsgids Jean-Emile Driessens. Deze lezing duurt ongeveer anderhalf uur. Vergoeding: 100 euro voor Erik Verstraete (+ verplaatsing); 175 voor de twee voordrachtgevers samen ("Voordracht in twee stemmen"). Verstraete geeft ook voordrachten over Anton van Wilderode, Ernest van der Hallen, Wies Moens (en de Groot-Nederlandse gedachte), de ballade in de Nederlandse en Europese literatuur, Heinrich Heine, Novalis, Eugeen Vansteenkiste' ("schilder van de Blauwe Bloem"), "Nederlandse letterkunde in volkse zin". Hij draagt ook voor uit eigen werk. Kontakt: Erik Verstraete Jos Ratinckxstraat 17 2600 Berchem tel. 03-448.41.08 e-post: erikverstraete@telenet.be

Geen opmerkingen:

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland