zaterdag 28 juni 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze (3)

Alle lezers van mijn Utopia-blog en alle andere vrienden, die het al weten, raad ik ten zeerste aan om vandaag, zaterdag 28 juni, naar Antons geboorte- en woondorp, Moerbeke-Waas te komen om deel te nemen aan de jaarlijkse herdenking en hulde aan de grootste dichter, letterkundige en Vlaamse bezieler van de voorbije eeuw. Deze dag - in feite zijn geboortedag in 1918 - krijgt een bijzondere luister, wegens de tiende verjaardag van het overlijden van de dichter. Hij is in zijn geliefde Land van Waas geenszins vergeten: dat bewijzen die jaarlijkse herdenkingen, telkens op de geboortedag van Cyriel Coupé-Anton van Wilderode. Vele vrienden, bekenden, bewonderaars en flaminganten-nationalisten verwaarlozen die dag niet. Tijdens de Eucharistieviering in de kerk van Moerbeke, om 18 u., worden verscheidene van zijn gedichten voorgedragen en priester en dichter José de Poortere, oud-leerling van Anton, houdt de homilie. Om 19.30 u. is er een bezinning aan het graf (Drongendreef) en nieuw is de plechtigheid in de tuin bij het huis van de dichter. Daar wordt de herdenkingsprijs Anton van Wilderode 2008 uitgereikt; ikzelf draag mijn gedicht "Het verlaten erf" voor op dat erf; ten slotte wordt een halverheven beeldhouwwerk van Anton door kunstenaar Hedwig de Guchteneire onthuld. Nadien volgt, uiteraard, een receptie van het Moerbeeks gemeentebestuur. Zo te zien dus meer dan de moeite waard.

Graag zou ik de gedichten die ik hier reeds heb uitgekozen en uitgeschreven en die ik als enkele van zijn mooiste beschouw, allemaal voordragen, maar dat is uiteraard onmogelijk, want dan geraak ik niet meer thuis, vanuit Moerbeke, in Berchem (Antwerpen)... Tijdens lezingen kan ik het later doen.

In de vorige aflevering bracht ik een zestal gedichten samen uit oudere bundels, met name uit "De Moerbeitoppen ruischten" (1943) en uit "Het land der mensen" (1952). Dichter bij ons en zeker bij Antons Waaslandse mensen stonden de verzen uit "Ik adem mijn eigen aarde" (1974) en "Aan de weg timmeren" (1974), met - soms bittere - Vlaamse gedichten. Maar de - in de ontwikkeling van zijn dichterschap bekeken - "grote" bundels moesten nog komen. Daaruit zal ik er hier enkele bijeenlezen, naast twee Vlaams getuigenissen, uit de tijd der échte IJzerbedevaarten.

Onvergetelijk weerklonk, toen nog met vele Vlaamse en Dietse nationalisten op de IJzervlakte tijdens de IJzerbedevaart van 1970, Van Wilderodes aangrijpende en vrije vertaling van het beroemde gedicht "In Flanders Fields" van de Canadese officier en dichter John Mc Crae, die in het laatste oorlogsjaar 1918 nog sneuvelde aan de IJzer, eindeloos ver van huis.

In Flanders Fields
-------------------------------
Naar John Mc Crae/ + 1918

In Flanders Fields staan de papavers rood
onder het zwart gelid der houten kruisen.
De leeuwerik vliegt tegen vuur en dood
gevederd in de hemel van Diksmuide
en zaait zijn lied tussen schrapnels en schroot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden die liefhadden en streden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij alleen in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!

In Flanders Fields staan de papavers rood
tegen het grijze schild van de zerken.
De wind waait als een boom boven het groot
landschap tussen Langemark en Klerken
dat zich beschermt gelijk een moederschoot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden met leuzen en gebeden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij voorgoed in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!

In Flanders Fields staan de papavers rood
als roest gespat over verminkte graven.
De blauwvoet met zijn zuivere vleugels stoot
tegen de hiërogliefen van de namen,
de regen leest de zwarte letters bloot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden almachtig aangetreden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij doodstil in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!
(uit "Aan de weg timmeren", 1974)

Nadat -wellicht van hogerhand- in de nacht van 15 op 16 maart 1946, even v'o'or de Belgische moord op Dr. Borms- de eerste, kleinere, maar slankere en mooiere IJzertoren (1930-1946) laffelijk door nachtelijke "Belgen" werd opgeblazen, brachten, bijna twintig jaar lang, duizenden rechtgeaarde bedevaarders het nodige geld samen om een nieuwe, hogere toren te doen oprijzen boven het vlakke land achter de zee van het Noorden. Van Wilderode huldigde in een gedicht voor de IJzerbedevaart, op de 22ste van de oogstmaand 1965, "de tweede toren" in:

De tweede toren
-------------------------
Nu staat de hoge toren weer
in het geteisterd gras,
de zeewind streelt hem op en neer,
de zon verft met een gulden veer
zijn okeren karkas;
een lange leeuwenwimpel blijft
tegen de lage wolk die drijft.

Een volk verzameld aan zijn voet,
ontwaakt uit loom verdriet
en vlecht zijn rozen tot een groet
en legt de doden van zijn bloed
onder het nieuw graniet;
de liefde golft met gensters vuur
door het oneindig middaguur.

De honig van de blijschap smaakt
in alle kelen zoet,
de haat, die op de puinen blaakt,
wordt door een zachte hand geraakt
en weggedaan voorgoed,
de kinderen van een nieuw begin
lopen de steile hemel in.

Verleden moet verléden zijn,
een taak wacht nu en hier,
de nieuwe tijd moet vrede zijn, -
maar veler zwaar doorleden ijn
is méér dan een dossier:
de toren die uw droom vervult
is géén vertoning van geduld.

Vertrouwen, vrienden, want de nacht
van Vlaanderen is voorbij,
de morgen die uw hart verwacht
de morgen van uw overmacht
waait aan de kimmen vrij
en onze toren, vrienden, luidt
de jaren van verdrukking uit.

(uit "Aan de weg timmeren", 1974)

In vele gedichten, vooral in de bundels "Onverwachts onderweg" (1974) en de bekroonde "Dorp zonder ouders" (1978) heeft Anton zijn dierbare, onvergetelijke ouders met grote liefde en verdriet, spijts "elk geluk der herinnering", blijven oproepen en eren. Uit "Dorp zonder ouders" kies ik een gedicht dat de dichter a.h.w. terugvoert - zoals meermaals - naar zijn zalige kindertijd, nl. het derde uit de reeks "Moeder van ver al". Het doet denken aan één der mooiste gedichten van Hubert van Herreweghen, generatiegenoot van Van Wilderode: "Moeder, waar zijt gij?".

Moeder van ver al
-----------------------------
3.
Zo gaarne, moeder, wou ik zoveel weten
wat in de hemel en de grond gebeurde
wat in het gras geboren werd en geurde
en onbedachtzaam overdag vergeten.
Ik wou de achterkant zien van de wolken
de wind in zijn begin, horen vertellen
hoe lelies overwinteren en libellen.

Sinds mocht ik veel vernemen nopens volken
verovering verval, maar weinig over
de dingen die mij toen hebben betoverd.

(uit "Dorp zonder ouders", 1978)

Mede geïnspireerd door één van zijn reizen naar het Italië van de antieke schoonheid en in het bijzonder aangegrepen door het intens geloof in het waarachtige leven na onze dood, zoals hij het aanschouwde in Etruskische kunst, schreef Anton van Wilderode zijn geloof en verlangen naar een bovenaards paradijs uit in de bundel "De overoever" (1981). Ook de bomen op zijn vaders erf waren voor hem voorafbeeldingen van het paradijs. Zeker de moerbeiboom, die vader Edmond Coupé daar had geplant in 1901 en die hem tot de titel van zijn eerste dichtbundel inspireerde (evenals het vers van Nicolaas Beets: "De Moerbeitoppen ruisten. God ging voorbij...")

Moerbeiboom
---------------------
Al bijna bovengronds en zonder aarde
de wortels opgewerkt van tachtig jaren
onschoon geschoord tussen de appelaren

hier en hiertegen toen wij knapen waren
de ladder neergelegd, de merels nader
in bessenmoes de bek, vol zuiver water

de hemel overal, de groene gaarde
van bovenaf gezien een open krater
voor blauwe bijen en libellenparen.

Het paradijs. En geen verbazing later
wanneer de boom met ingehouden adem
zich opsluit in de zaal van zijn geblaarte.

(Uit "De Overoever", 1981)

Heel ontroerend en onze dichter van weemoed en verdriet (om veel verlies van liefde schoonheid) a.h.w. op het lijf geschreven, is het slotgedicht van "De Overoever". Het doet denken aan het chanson van Charles Aznavour: "Que c'est triste, Venise...":

Venezia 4
Een verbeelding
-------------------------
Venetië, verdriet. De vleugelslagen
een-twee, toe-open, van decemberdagen.

Gelijk juweeltjes sterlings rondgedragen
misschien zelfs vlokken jachtsneeuw op de kragen.

San Marco zonder goud. De duiven jagen
op voedsel in een kring van onbehagen.

Een gondel opendeks op drift geslagen
drijft naar lagunen van verzonkenbsagen.

Van overal de wind met zachte vlagen
als een verdriet met ingehouden vragen.

(uit "De Overoever", 1981)

In 1983 publiceerde Van Wilderode, samen met fotograaf Jan Decreton, het eerste van een driedelige reeks van schitterende fotoboeken, waarin telkens de treffende foto's hem tot passende gedichten inspireerden: "Daar is maar één land dat mijn land kan zijn", een titel geïnspireerd door het gelijknamige vers van René de Clercq. Eén gedicht geef ik hier, op Antons geboortedag, mee. Het is gewijd aan één van die strijders voor Frans- (Zuid-)Vlaanderen, Niklaas Zannekin, die in 1328 sneuvelde op de Kasselberg in de strijd van het Vlaamse boerenleger tegen de Fransgezinde graaf Lodewijk van Nevers en daar begraven ligt.

Zannekin
---------------
De poldersloten in een sliert van lissen
en woekering van buntgras. Lampernisse.
Wellicht ziet iemand die hier langsloopt in
het water het gezicht van Zannekin.

Hier is hij jong geeest, een zachtgeaarde
vertrouweling van polders en van paarden,
een die, vergroeid met zijn geboortestreek,
niet verder dan de verste akker keek.

Tot hij geroepen werd. Hij zag nog even
het liggend land van zijn gelukkig leven.
Dat hij verloren vreesde. Dat hij won
in ongewild vertoon van heldendom.

Hij keerde niet naar huis terug. Zijn asse
ligt op de zuidflank van de berg van Kassel.
In Lampernisse tussen riet en lis
wordt zijn gezicht in water uitgewist.

(uit: "Daar is maar één land dat mijn land kan zijn", 1983)

Ik besluit hiermee de derde aflevering met poëtische Van Wilderode-parels. Binnen enkele dagen volgt er een vierde en daarna, als besluit, een vijfde.

zondag 22 juni 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze (2)

Voor de poëzieliefhebbers of de bewonderaars, lezers en -nationalistische- geestverwanten van de dichter Van Wilderode maak ik in mijn utopisch en elektronisch gebied een kleine bloemlezing uit Van Wilderodes ontzaglijk poëtisch oeuvre. Wie de "Verzamelde Gedichten" (Lannoo, 1987) of het posthuum verschenen "Volledig Dichtwerk" (Lannoo, samengesteld door Patrick Lateur, maar niet echt "volledig", 1999) niet bezit, bied ik enkele parels aan die tot het fijnste, diepzinnigste en meest volksverbondene van de moderne Nederlandse dichtkunst behoren! Na Gezelle was Van Wilderode de grootste van onze letterkunde én één der grootsten van de moderne én klassieke Europese literatuur. Laat daar geen twijfel over bestaan En dat geldt evenzeer voor zijn kennis van onze, van de klassieke Latijnse en Griekse én van andere Europese literaturen. In deze aflevering kies ik weer een zestal gedichten uit vroege en latere dichtbundels.

Herfstlied
---------------
De doffe appelen bonzen op het dak
en heel de diepe herfstnacht hoor ik ruisen.
De honden bassen rond de kille huizen.
Het water dat niet stroomt is dik en brak.

Vergeefs zeilt deze maan zo blauw en snel
achter de slanke huiverende bomen
en vruchteloos verwart zich in de dromen
het hart dat hunkert naar het herfstlijk spel.

De wind dringt aan de ramen, maar de zin
van deze boodschap is ons vreemd geworden.
Wij liggen in de rust, de wankelmoed, de orde:
een deken dekt de lafheid tot de kin.

(Uit "De moerbeitoppen ruischten", 1943)
------------------------------------------------------------------------------------

Volgend gedicht doet me sterk denken aan "Dat Lied", uit 'Schaduw' (1928) van Alice Nahon: "Het lied waarvan een mensenziel/ het heiligst is doordrongen,/ daar zijn op aard geen woorden voor,/ dat blijft onuitgezongen." Het kan dat Anton door Alice werd beïnvloed.

Binnenin
---------------
Het diepste lied zingt binnenin
onaangerand van woorden:
daar ruisen aarde en hemel in
en zwelt de ziel ten boorde.

Maar alles wat de mond beging
voltooid en onvolkomen
is het begin dier dromen,
niets dan een stameling.

( Uit "De moerbeitoppen ruischten", 1943)
--------------------------------------------------------------------------------------

Diep en langdurig heeft het vroegtijdig sterven van vader Edmond Coupé ingewerkt op de dichter en op zijn poëzie:

Hier en vroeger (4)
----------------------------
In memoriam Patris, obiit 1939

Een kerkhof op de heuvel ziend kwam vader
zo scheen met me mij wenkend naderbij
zodat ik stilhield en gehoorzaam mij
voegde bij hem als liepen wij tegader

gelijk zo dikwijls over dennennaalden
waartussen herfstelijk al buntgras blinkt
terwijl wij inwaarts aan elkaar verhaalden
twaalf lange jaren van herinnering.
(1951)

(Uit "Het land der mensen", 1952)
------------------------------------------------------------------------------------

Dorsvloer van ons verdriet
--------------------------------------
Voor Lodewijk Dosfel (1881-1925)

Eén van de wijzen, van de heiligen zelfs, van het katholieke, maar verdrukte en geminachte Vlaanderen - door de eigen kerkelijke "overheid"! - was Lodewijk Dosfel, mentor en raadgever van studenten en van anderen, tijdens zijn moedige inzet als hoogleraar aan de Nederlandse universiteit te Gent (1916-1918), speerpunt van het activisme. Hij werd een gevangene voor Vlaanderen en stierf vroeg aan de gevolgen van suikerziekte (diabetes), zoals trouwens ook Guido Gezelle en Anton van Wilderode...

Dorsvloer van het verdriet, groothartig Vlaanderen,
vergeet uw doden niet onder het wuivend gras
onder de wind der grote zomermaanden:
vergeet uw Dosfel niet die uw geboeide was.

Vergeet hem niet, één van uw zeven wijzen
nog jong voltogen tot het evenwicht
dat zeldzamen verwerven bij 't vergrijzen;
én vol van harmonie als een gedicht.

Vergeet hem niet, uw roekeloze vechter
en edelman die 't moeielijke woord
der trouw niet zweeg, gedaagde voor de rechter,
en u beleed tot voor de kerkerpoort.

Vergeet hem niet, die in het opperst zwijgen
Gods lieveling werd en in zijn arm gewiegd
uw voorspraak wordt wanneer de wolken dreigen
en in de storm de wilde blauwvoet vliegt.

Barmhartig Vlaanderen, gedenk uw doden
in alle diepe graven door het vliegend zand
van de vergetelheid voorgoed gesloten.
En bid voor Dosfel, voor uw afgezant.

Dosfelhulde 1947

(Uit "Het land der mensen", 1952)
-----------------------------------------------------------------------------

Moerbeke (3)
--------------------
Niemand meer zijn dan het kind
dat ik was tussen dennen vol wind
en veertjes van blauwe fazanten.
Dat een nest in het okselhout vindt
met braambessenbloed aan zijn handen.

Dat onder het regenvat
van een druipende beukenboom zat
vol huiver en welbehagen.
Dat geen andere zorgen nog had
dan een zomer van zestig dagen.

(uit: "Ik adem mijn eigen aarde,
Vijftig Waaslandse gedichten", 1974)
-----------------------------------------------------------------------------

Ik zag Cecilia komen (8)
-----------------------------------
Teksten in Antwerpen
--------------------------------
Ik zie Cecilia komen
over het lage land
de rozen afgenomen
de rozen uit haar hand.

De wind de herfst de regen
hebben het niet gedaan,
de doden allerwegen
die hebben het gedaan:

de doden in de velden
de doden in de slag
de dode Artevelde
de dode Rodenbach

de doden van de keizer
de dode Floriaan
de doden van de IJzer
die hebben het gedaan.

Er is geen lied te horen
over het lage land
of klacht verdriet en toren
hebben het aangerand,

geen lied heeft vlucht gekregen
hoog buiten ons bestaan,
de doden allerwegen
die hebben het gedaan.

(uit "Aan de weg timmeren.
Vlaamse gedichten", 1974)
-------------------------------------------------------------------------

Lieve lezeressen en lezers, in nog een tweetal afleveringen tracht ik het puik van Van Wilderodes lyriek (en, als het past, ook van balladen) samen te brengen, mits enige duiding. Mag ik de bezoekers van mijn Utopia aanraden om ook eens te komen luisteren naar verscheidene gedichten van Anton tijdens de Eucharistieviering in de kerk van Moerbeke, te 18 u. in de kerk van Moerbeke-Waas. Na de mis is er een gedachtenis aan het graf (Drongendreef) om 19.30 u. en om 20 u. wordt een bas-reliëf onthuld aan Antons woonhuis, aan de Dorpvaart 70. Dit kunstwerk werd vervaardigd door Hedwig de Guchteneire. Ikzelf draag op zijn erf mijn gedicht "Het verlaten erf" (uit "Gebleven is de adel", 2006) voor. Daarna geeft het gemeentebestuur een receptie.

Tot dan!

maandag 16 juni 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze

Nu Anton van Wilderode vorige zondag 15 juni - precies op de tiende verjaardag van zijn dood - in "zijn" college (Sint-Jozef-Klein-Seminarie) werd herdacht met een Eucharistieviering, een huldebetoon en een receptie, wil ik hem, vanuit een oude vriendschap én een geestverwantschap, persoonlijk eren, als dichter-letterkundige, als journalist en als vriend. Het mooiste en zinvolste dat ik voor een groot dichter kan doen, is een bloemlezing aanbieden aan de lezers van de Utopia-weblog. Het was immers Anton die mijn eerste dichtbundel "Verloren Land" (1981) bij zijn inleidend gedicht beschreef als een "zoeken naar het spoor van een Utopia dat bestààt". Zelf heb ik twee gedichten over hem geschreven: "Anton van Wilderode 75" (1993) en "Het verlaten erf" (1997), dat ik in mijn vorige blog-aflevering publiceerde. Ik beperk mij tot enkele gedichten in een drie-vier reeksen. Je vindt ze terug in "Anton van Wilderode. Volledig dichtwerk" (1999), samengesteld door Patrick Lateur. Jammer genoeg is lijvige boekwerk niet volledig: inleidende ("gelegenheids")gedichten bij andere dichtbundels - zoals bij mijn "Verloren Land" en bij kunstmappen, catalogi e.d. en een deel van de "Vlaamse" gedichten, met name van de IJzerbedevaartverzen, zijn hierin niet opgenomen. De keuze is persoonlijk, maar ze bevat veel parels. Enkele gedichten verschenen reeds eerder in mijn utopisch internet-dagboek.

Een kind
---------------
De hemel naar alle zijden
op een helder voorjaar vol wind:
eens danste door deze weiden
een eenzaam gelukkig kind.

Wat is van dat kind geworden?
De sloten zijn dichtgegroeid,
het groen werd dof en verdorde,
de meiroos heeft uitgebloeid.

Het spelend kind werd een knaap en
een man, aan de anderen gelijk.

Soms ligt zijn gezichtje te slapen
nog in het water, als ik làng kijk.

(uit 'De moerbeitoppen ruischten', 1943)
-------------------------------------------------------------------------------------
Afscheid
----------------
Het bos dat ik niet meer zie
is het bos dat ik in de aarde
van mijn geheugen bewaarde
met varens tot aan de knie.

Ik blijf wel de schoolknaap die
in schuilhoeken van geblaarte
onmetelijk moed vergaarde
en longen vol poëzie.

Ik ben om het even wie
maar ik adem mijn eigen aarde.

(uit 'Ik adem mijn eigen aarde.
Vijftig Waaslandse gedichten,1974)
---------------------------------------------------------------------------------------------

Het bezoek
(bij Ernest van der Hallen)
--------------------------------------
"Nu wordt het lente" zeiden wij, en keken
vertederd naar het raam. Het koele licht
lag tot een smakke wimpel op zijn deken.
Maar het was winter in zijn wit gezicht.

Wij wisten hoe zijn geest nog werd bewogen
door de bekommering van een schoon getob.
Hij fluisterde. En wij, over het bed gebogen,
vingen de vlinders van zijn woorden op

en droomden van een weerzien op de heide,
"als gij genezen zijt" en wij gedrie
onder de regen van de bloesems rijden
door dit schoon land van gras en poëzie...

Weer waait een voorjaar zonder weerga open
waarin de tuilen van de bomen staan.
Hier zijn de vrienden die vereenzaamd lopen
en die, alléén, naar Scherpenheuvel gaan.

(1948, uit 'In al begonnen vrede'(1993))
---------------------------------------------------------------------------------------

Ballade van de zes ridders
-----------------------------------------
Wij hebben zes ridders voorbij zien gaan.
Zij droegen geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

Hun burcht was een nest van aarde en hout
in de smalle pijp van een loopgracht gebouwd,
maar hun hemel werd beurtelings blauw en goud.

Renaat jeette de eerste; in zijn handen zat wel
nog de tedere vaart van het kinderspel
maar hier, in het vuur, rijpt de korrel snel.


Hij verkeerde zopas nog, vier dagen lang,
binnen de roerloosheid van het gevang -
maar wie bindt de jeugd vast, de wind, het gezang?

Want ziet, op verkenning alléén in de nacht,
wordt hij door een kogel daar opgewacht
en stervensbereid naar de veldpost gebracht.

December en nachtwind en ach, misschien,
een kindergelaat dat zijn thuis heeft gezien.-
Maar een jonge dode van zeventien.


Wij hebben vijf ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

In het land van de Schelde waren zij kind
de gebroeders van Raemdonck, het land van de wind
waar iedere reis aan het water begint.

Hun hart lokt hen weg naar een vreemd avontuur
van een stout bestaan in een hel van vuur;
en God kiest zijn maand zijn dag en zijn uur.

Dan ligt er een als een ster gespreid
in het open veld waar de kruitwolk splijt
en sluit zijn gedicht af met eeuwigheid.

De broer rent schreiend de broer tegemoet
en dan komt de nacht als de trage stoet
van het donker begint op een vlakte van bloed.

Zij liggen tesaam nu, een dubbel kruis,
zo dicht bij de hemel,"zo ver van huis"
in een wereld die leegwaait met puin en gruis.

Ach, waren zij vreemden geweest, men kende
hun namen, hun leven, hun broederlijk ende
als een warme waarachtige Griekse legende.

Maar in Vlaanderen heeft Bernheim, de generaal,
geen tijd en geen lust voor de rest van 't verhaal.
De doden begraven elkaar, ook ditmaal!


Wij hebben drie ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.


Maar onder het vuur en de waanzin bleef
de geest altijd vaardig; die richtte en dreef
één die zijn dromen in lijnbogen schreef.

Joe English, de zuivere knaap en soldaat,
droeg, schoon als een ster in het hemelveld staat,
door een hel van vlammen zijn helder gelaat.

En onder zijn tekenstift groeide gestaag
de zachtste Maria, kind moeder en maagd,
én het kruis van de IJzer dat woorden draagt

die vloeiden zo droef uit zijn schrijvende hand
tot een klacht voor de wereld en voor dit land:
Hier liggen hun lijken als zaden in 't zand.

Hoop op de oogst? Maar de grond was verdord
als een akker van steen waar het zaad ligt verstort
én komt ooit de tijd dat het zomer wordt?


Wij hebben twee ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

Die kwamen van ver, uit verschillende stand,
maar vast en voor immer sloot hen de band
van éénzelfde liefde voor éénzelfde land!

De hemel een vuurhoos, het veld een groot graf:
granaten en bommen, het helse geblaf
van de mitrailleuses laat niet meer af.

Een haastige doodlijke kogel boort
zich een weg naar het hart, een zeer kleine poort:
daarlangs vlucht het bloed én het laatste woord.

Dan liggen zij, Lode en Frans, bij elkaar
als twee rode rozen op één altaar,
als twee rode graankorrels op één aar.

En Moeder Vlaanderen, die dit ziet,
én twee moeders in Vlaanderen krijgen om niet
de lege schoot weer gevuld met verdriet.


Wij hebben zes ridders voorbij zien gaan.
Wij hebben zes riddergestalten aan
een zuivere hoek van een toren zien staan.


Vereeuwigd in dezen heeft Vlaanderen gezegd,
zijn àl mijn verkoornen, in 't uiterst gevecht
de gevallene keur voor mijn éérste recht.

Er is geen graniet en geen grafsteen bestand
tegen duister en haat in dit arme land.
En er zijn zelfs geen daders, - van hogerhand!


(IJzerbedevaart 1953)
(uit "Aan de weg timmeren.
Vlaamse gedichten", 1974)
-------------------------------------------------------------------------------------

Eéndrachtig Nederland
--------------------------------------
(IJzerbedevaartgedicht, niet opgenomen in 'Volledig Dichtwerk', Patrick Lateur/ 1999, wel in "De dag begint bij een puin. IJzerbedevaarten in verzen", 1985)
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Eér wij Europa zeggen, - vóór de wereld
een groter thuis wordt voor een tijd van vrede
zijn ons de lage landen lief, ons Noorden!
De toekomst van weer-bij-elkander-horen,
zolang gedroomd verlangd door zoveel vaders
kwam voor de zonen nauwelijks iets nader!

Méér dan wat scheidt (de grenslijn van twee staten,
de klove door vervreemding nagelaten) -
bindt ons gemeenschap van vanouds gedeelde
geschiedenis van weedom en van weelde,
bindt ons besef van waarden en gebreken,
bindt ons vooral de taal waarin wij spreken!

Elkaar weer zién, wéérzien, met open ogen
en bij elkaar te gast zonder vertogen
of tegenstand of temerij - géén hoeders
en géén behoeders, maar een volk van broeders.
Weer in het woud van onze wereld groeien
en als een eikeboom weer lentelijk herbloeien!

(IJzerbedevaart 1983)
------------------------------------------------------------------------------------

Terug
----------
(één van Antons mooiste gedichten, dat autobiografisch is en ons ook "terugvoert" naar Gezelles "Terug" ("Scheef is de poorte van oudheid geweken"), uit één van zijn voornaamste bundels 'De Vlinderboom' (1985), over de laatste levensjaren van Keizer Karel V, Carlos Quinto)
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Al wat mij toekomt uit de keldermond
van mijn verleden wil ik niet vergeten,
wordt werkelijker dan de dag van heden
en vloeit als licht de kamer in en rond.

Soms ligt het stil en krijgt allengerhand
gedaante, vorm en voorkomen van leven,
ik kan het schier zijn oude namen geven
waardoor het weer vertrouwd wordt en verwant.

De muren van de kamer storten in
en leggen toegangen tot vluchten open,
ik kan weer vrij en onbelemmerd lopen
gelijk ik ooit als kind liep op de kim.

vrijdag 13 juni 2008

Anton van Wilderode: het verlaten erf


In mijn vorige "aflevering" (31 mei...) - om het zo prozaïsch neer te schrijven - heb ik twee weemoedige Vlaamse dichters, melancholici van hoog niveau, met elkaar vergeleken: Anton van Wilderode, die wij in deze zomermaand (juni) gedenken, in al zijn zachte minzaamheid én in zijn volkse weerbaarheid bij de tiende verjaardag van zijn dood (15 juni 1998), én Alice Nahon, die we in de voorbije meimaand in al haar lieftallige schoonheid, minzaamheid en onvervuld verlangen voor de geest riepen: "Ik heb de liefde liefgehad...". - Ik wil deze vergelijking niet verder uitdiepen... Er zijn tussen beiden ook grote verschillen, maar zuivere romantici waren zij zeker, alle twee. Als weemoedige poëten zijn zij te vergelijken met andere onvergetelijken van onze dichtkunst, zoals Karel van de Woestijne, Jozef L. de Belder en Weremeus Buning.

Hier en nu wil ik enkel nog gewagen van Van Wilderode, die in het bewuste Vlaanderen en hopelijk evenmin in Noord-Nederland is vergeten. Ik wil dit te doen op zeer persoonlijke wijze: met enkele herinneringen aan onze vriendschap én met een gedicht dat ik over hem schreef. Dat gedicht, dat ik opnam in de tweede cyclus, "
Aristocraten" van mijn jongste dichtbundel "Gebleven is de Adel" (2006), gaf ik de titel "Het verlaten erf" omdat de plaats die ik me bij het schrijven verbeeldde me terugvoert naar zijn woonhuis op het ouderlijk erf, aan de Moervaart in zijn geboortedorp Moerbeke. Daar was de Cyriel Coupé (1918-1998) als spelend en rondzwervend kind en knaap het gelukkigst geweest... Daar heb ik hem enkele keren bezocht, eerst als journalist, voor een paginagroot artikel in "Gazet van Antwerpen" (toen nog een krant met een ideologisch profiel, met aandacht voor kunst en cultuur én voor de Vlaamse beweging...) - het eerste in de Vlaamse pers met die omvang -, later als vriend. De luttele uren die ik - in zijn met boeken en kunstwerken getooide woning - doorbracht, pratend o.a. over de nood en over het zo zwakke identiteitsbewustzijn van dit verlamde "Vlaamse volk", waren onvergetelijk (het lekkere sigaartje én het borreltje of glaasje wijn waren er altijd bij...).

Antons minzame gastvrijheid en échte vriendschap vergeet ik nooit en die - zeldzame -deugden komen me telkens voor de geest als ik het gedicht (her)lees of voor een publiek voorlees, dat ik schreef in 1997, toen hij -definitief- in het ziekenhuis te Sint-Niklaas moest worden opgenomen. Lees nu maar:

Het verlaten erf
---------------------------
De moerbeiboom staat thuis verlaten
op 't vadererf in 't oude land.
Ik weet nog hoe wij vreedzaam praatten
over onz' hartepijn: Vlaanderen en de schand'

van een hardleers en lijdzaam volk.
Jij hebt geleerd wat heet verliezen:
het huid, het erf, de varende wolk
die 't welig Waasland kwam versieren.

Jouw liefste lied is binnenin gebleven
gekluisterd aan een kleine plek
en willens nillens uit het lieve oord verdreven,
berg je de grote ruimte, stil en sterk,

van d'oude droom voor dit weerbarstig land.
De dagen gaan, de dagen keren.
Je liederen van weleer,, onaangerand,
zullen het nageslacht weer schoonheid leren.


Wat mij, op een andere wijze en op een andere plaats - maar ook weer in zijn dierbaar Land van Waas - is het gedicht "
Beveren (Cortewalle)" -, waartoe die bekende "waterburcht", zichtbaar vanop de "oude" baan Antwerpen-Gent, aan de linkerzijde. Beatrijs van Craenenbroeck, gedreven secretaresse van de "Internationale Vriendenkring Anton van Wilderode" stelde in de jaren 1990 twee maal een fijn boekje samen met de titel "Cortewalle", met, naast Van Wilderodes gedicht, een reeks vertalingen ervan, o.a. in het Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Latijn en Arabisch. De auteur van dit "Utopia" vertaalde "Beveren" in het Duits. Van Wilderode zei me over mijn vertaling eens: ze doet me aan Rilke denken...

Beveren (Cortewalle)
-------------------------------
De eerste blaren van september vallen
in het verwilderd park van Cortewalle.
Vergiftigd kopergroen vreet in het brons.
De kalken lovertjes van de guirlandes
zijgen geruisloos uit de sierplafonds.

Het clavecimbel van de wind, de regen
als een piano regelmatig tegen
de ruiten zonder hartstocht of gerucht.
De deuren op een dunne kier bewegen
soms even in een onderstroom van lucht.

Het water aan de kelders tekent halen
van halve cirkels, krullen en spiralen.
De vis die naar de oppervlakte schiet
achter een snoer van borrelende kralen
veegt het kasteel uit maar hij ziet het niet.

Anton van Wilderode
(uit 'Ik adem mijn eigen aarde',
vijftig Waaslandse gedichten,
1974)

Mijn vertaling dan:

Die ersten Blätter von September fallen
in den verwilderten Park von Cortewalle
Das Gift von Kupfergrün nagt in die Bronze.
Das Rankenwerk der Kalkgirlanden
sinkt lautlos aus verzierten Decken.

Des Windes Cembalo, der Regen,
wie ein Klavier gans ebenmässig gegen
die Fensterscheiden ohne Leidenschaft oder Gerücht.
Die Türen, einen Spaltbreit offen, rühren
nur eigen Augenblick, bewegt von Luft.

Das Wasser an den Kellern zeichnet Züge
von halben Kreisen, Kringeln und Spiralen.
Zur Oberfläche schiesst ein Fisch
hinter einem schnur von Sprudelperlen her.
Er wischt das Schloss aus, aber sieht es nicht.

(in het Duits vertaald door
Erik Verstraete en opgenomen
in de bundel 'Gebleven is de Adel', 2006)


Ik kom nog terug op Van Wilderode, o.a. met IJzerbedevaartgedichten.
Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland