zaterdag 28 juni 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze (3)

Alle lezers van mijn Utopia-blog en alle andere vrienden, die het al weten, raad ik ten zeerste aan om vandaag, zaterdag 28 juni, naar Antons geboorte- en woondorp, Moerbeke-Waas te komen om deel te nemen aan de jaarlijkse herdenking en hulde aan de grootste dichter, letterkundige en Vlaamse bezieler van de voorbije eeuw. Deze dag - in feite zijn geboortedag in 1918 - krijgt een bijzondere luister, wegens de tiende verjaardag van het overlijden van de dichter. Hij is in zijn geliefde Land van Waas geenszins vergeten: dat bewijzen die jaarlijkse herdenkingen, telkens op de geboortedag van Cyriel Coupé-Anton van Wilderode. Vele vrienden, bekenden, bewonderaars en flaminganten-nationalisten verwaarlozen die dag niet. Tijdens de Eucharistieviering in de kerk van Moerbeke, om 18 u., worden verscheidene van zijn gedichten voorgedragen en priester en dichter José de Poortere, oud-leerling van Anton, houdt de homilie. Om 19.30 u. is er een bezinning aan het graf (Drongendreef) en nieuw is de plechtigheid in de tuin bij het huis van de dichter. Daar wordt de herdenkingsprijs Anton van Wilderode 2008 uitgereikt; ikzelf draag mijn gedicht "Het verlaten erf" voor op dat erf; ten slotte wordt een halverheven beeldhouwwerk van Anton door kunstenaar Hedwig de Guchteneire onthuld. Nadien volgt, uiteraard, een receptie van het Moerbeeks gemeentebestuur. Zo te zien dus meer dan de moeite waard.

Graag zou ik de gedichten die ik hier reeds heb uitgekozen en uitgeschreven en die ik als enkele van zijn mooiste beschouw, allemaal voordragen, maar dat is uiteraard onmogelijk, want dan geraak ik niet meer thuis, vanuit Moerbeke, in Berchem (Antwerpen)... Tijdens lezingen kan ik het later doen.

In de vorige aflevering bracht ik een zestal gedichten samen uit oudere bundels, met name uit "De Moerbeitoppen ruischten" (1943) en uit "Het land der mensen" (1952). Dichter bij ons en zeker bij Antons Waaslandse mensen stonden de verzen uit "Ik adem mijn eigen aarde" (1974) en "Aan de weg timmeren" (1974), met - soms bittere - Vlaamse gedichten. Maar de - in de ontwikkeling van zijn dichterschap bekeken - "grote" bundels moesten nog komen. Daaruit zal ik er hier enkele bijeenlezen, naast twee Vlaams getuigenissen, uit de tijd der échte IJzerbedevaarten.

Onvergetelijk weerklonk, toen nog met vele Vlaamse en Dietse nationalisten op de IJzervlakte tijdens de IJzerbedevaart van 1970, Van Wilderodes aangrijpende en vrije vertaling van het beroemde gedicht "In Flanders Fields" van de Canadese officier en dichter John Mc Crae, die in het laatste oorlogsjaar 1918 nog sneuvelde aan de IJzer, eindeloos ver van huis.

In Flanders Fields
-------------------------------
Naar John Mc Crae/ + 1918

In Flanders Fields staan de papavers rood
onder het zwart gelid der houten kruisen.
De leeuwerik vliegt tegen vuur en dood
gevederd in de hemel van Diksmuide
en zaait zijn lied tussen schrapnels en schroot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden die liefhadden en streden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij alleen in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!

In Flanders Fields staan de papavers rood
tegen het grijze schild van de zerken.
De wind waait als een boom boven het groot
landschap tussen Langemark en Klerken
dat zich beschermt gelijk een moederschoot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden met leuzen en gebeden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij voorgoed in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!

In Flanders Fields staan de papavers rood
als roest gespat over verminkte graven.
De blauwvoet met zijn zuivere vleugels stoot
tegen de hiërogliefen van de namen,
de regen leest de zwarte letters bloot.
Wij zijn de doden thans. Maar kortgeleden
nog levenden almachtig aangetreden
voor dat schoon land waarvan wij zonen waren.
Nu liggen wij doodstil in Vlaanderens aarde,
in Flanders Fields!
(uit "Aan de weg timmeren", 1974)

Nadat -wellicht van hogerhand- in de nacht van 15 op 16 maart 1946, even v'o'or de Belgische moord op Dr. Borms- de eerste, kleinere, maar slankere en mooiere IJzertoren (1930-1946) laffelijk door nachtelijke "Belgen" werd opgeblazen, brachten, bijna twintig jaar lang, duizenden rechtgeaarde bedevaarders het nodige geld samen om een nieuwe, hogere toren te doen oprijzen boven het vlakke land achter de zee van het Noorden. Van Wilderode huldigde in een gedicht voor de IJzerbedevaart, op de 22ste van de oogstmaand 1965, "de tweede toren" in:

De tweede toren
-------------------------
Nu staat de hoge toren weer
in het geteisterd gras,
de zeewind streelt hem op en neer,
de zon verft met een gulden veer
zijn okeren karkas;
een lange leeuwenwimpel blijft
tegen de lage wolk die drijft.

Een volk verzameld aan zijn voet,
ontwaakt uit loom verdriet
en vlecht zijn rozen tot een groet
en legt de doden van zijn bloed
onder het nieuw graniet;
de liefde golft met gensters vuur
door het oneindig middaguur.

De honig van de blijschap smaakt
in alle kelen zoet,
de haat, die op de puinen blaakt,
wordt door een zachte hand geraakt
en weggedaan voorgoed,
de kinderen van een nieuw begin
lopen de steile hemel in.

Verleden moet verléden zijn,
een taak wacht nu en hier,
de nieuwe tijd moet vrede zijn, -
maar veler zwaar doorleden ijn
is méér dan een dossier:
de toren die uw droom vervult
is géén vertoning van geduld.

Vertrouwen, vrienden, want de nacht
van Vlaanderen is voorbij,
de morgen die uw hart verwacht
de morgen van uw overmacht
waait aan de kimmen vrij
en onze toren, vrienden, luidt
de jaren van verdrukking uit.

(uit "Aan de weg timmeren", 1974)

In vele gedichten, vooral in de bundels "Onverwachts onderweg" (1974) en de bekroonde "Dorp zonder ouders" (1978) heeft Anton zijn dierbare, onvergetelijke ouders met grote liefde en verdriet, spijts "elk geluk der herinnering", blijven oproepen en eren. Uit "Dorp zonder ouders" kies ik een gedicht dat de dichter a.h.w. terugvoert - zoals meermaals - naar zijn zalige kindertijd, nl. het derde uit de reeks "Moeder van ver al". Het doet denken aan één der mooiste gedichten van Hubert van Herreweghen, generatiegenoot van Van Wilderode: "Moeder, waar zijt gij?".

Moeder van ver al
-----------------------------
3.
Zo gaarne, moeder, wou ik zoveel weten
wat in de hemel en de grond gebeurde
wat in het gras geboren werd en geurde
en onbedachtzaam overdag vergeten.
Ik wou de achterkant zien van de wolken
de wind in zijn begin, horen vertellen
hoe lelies overwinteren en libellen.

Sinds mocht ik veel vernemen nopens volken
verovering verval, maar weinig over
de dingen die mij toen hebben betoverd.

(uit "Dorp zonder ouders", 1978)

Mede geïnspireerd door één van zijn reizen naar het Italië van de antieke schoonheid en in het bijzonder aangegrepen door het intens geloof in het waarachtige leven na onze dood, zoals hij het aanschouwde in Etruskische kunst, schreef Anton van Wilderode zijn geloof en verlangen naar een bovenaards paradijs uit in de bundel "De overoever" (1981). Ook de bomen op zijn vaders erf waren voor hem voorafbeeldingen van het paradijs. Zeker de moerbeiboom, die vader Edmond Coupé daar had geplant in 1901 en die hem tot de titel van zijn eerste dichtbundel inspireerde (evenals het vers van Nicolaas Beets: "De Moerbeitoppen ruisten. God ging voorbij...")

Moerbeiboom
---------------------
Al bijna bovengronds en zonder aarde
de wortels opgewerkt van tachtig jaren
onschoon geschoord tussen de appelaren

hier en hiertegen toen wij knapen waren
de ladder neergelegd, de merels nader
in bessenmoes de bek, vol zuiver water

de hemel overal, de groene gaarde
van bovenaf gezien een open krater
voor blauwe bijen en libellenparen.

Het paradijs. En geen verbazing later
wanneer de boom met ingehouden adem
zich opsluit in de zaal van zijn geblaarte.

(Uit "De Overoever", 1981)

Heel ontroerend en onze dichter van weemoed en verdriet (om veel verlies van liefde schoonheid) a.h.w. op het lijf geschreven, is het slotgedicht van "De Overoever". Het doet denken aan het chanson van Charles Aznavour: "Que c'est triste, Venise...":

Venezia 4
Een verbeelding
-------------------------
Venetië, verdriet. De vleugelslagen
een-twee, toe-open, van decemberdagen.

Gelijk juweeltjes sterlings rondgedragen
misschien zelfs vlokken jachtsneeuw op de kragen.

San Marco zonder goud. De duiven jagen
op voedsel in een kring van onbehagen.

Een gondel opendeks op drift geslagen
drijft naar lagunen van verzonkenbsagen.

Van overal de wind met zachte vlagen
als een verdriet met ingehouden vragen.

(uit "De Overoever", 1981)

In 1983 publiceerde Van Wilderode, samen met fotograaf Jan Decreton, het eerste van een driedelige reeks van schitterende fotoboeken, waarin telkens de treffende foto's hem tot passende gedichten inspireerden: "Daar is maar één land dat mijn land kan zijn", een titel geïnspireerd door het gelijknamige vers van René de Clercq. Eén gedicht geef ik hier, op Antons geboortedag, mee. Het is gewijd aan één van die strijders voor Frans- (Zuid-)Vlaanderen, Niklaas Zannekin, die in 1328 sneuvelde op de Kasselberg in de strijd van het Vlaamse boerenleger tegen de Fransgezinde graaf Lodewijk van Nevers en daar begraven ligt.

Zannekin
---------------
De poldersloten in een sliert van lissen
en woekering van buntgras. Lampernisse.
Wellicht ziet iemand die hier langsloopt in
het water het gezicht van Zannekin.

Hier is hij jong geeest, een zachtgeaarde
vertrouweling van polders en van paarden,
een die, vergroeid met zijn geboortestreek,
niet verder dan de verste akker keek.

Tot hij geroepen werd. Hij zag nog even
het liggend land van zijn gelukkig leven.
Dat hij verloren vreesde. Dat hij won
in ongewild vertoon van heldendom.

Hij keerde niet naar huis terug. Zijn asse
ligt op de zuidflank van de berg van Kassel.
In Lampernisse tussen riet en lis
wordt zijn gezicht in water uitgewist.

(uit: "Daar is maar één land dat mijn land kan zijn", 1983)

Ik besluit hiermee de derde aflevering met poëtische Van Wilderode-parels. Binnen enkele dagen volgt er een vierde en daarna, als besluit, een vijfde.

Geen opmerkingen:

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland