vrijdag 13 juni 2008

Anton van Wilderode: het verlaten erf


In mijn vorige "aflevering" (31 mei...) - om het zo prozaïsch neer te schrijven - heb ik twee weemoedige Vlaamse dichters, melancholici van hoog niveau, met elkaar vergeleken: Anton van Wilderode, die wij in deze zomermaand (juni) gedenken, in al zijn zachte minzaamheid én in zijn volkse weerbaarheid bij de tiende verjaardag van zijn dood (15 juni 1998), én Alice Nahon, die we in de voorbije meimaand in al haar lieftallige schoonheid, minzaamheid en onvervuld verlangen voor de geest riepen: "Ik heb de liefde liefgehad...". - Ik wil deze vergelijking niet verder uitdiepen... Er zijn tussen beiden ook grote verschillen, maar zuivere romantici waren zij zeker, alle twee. Als weemoedige poëten zijn zij te vergelijken met andere onvergetelijken van onze dichtkunst, zoals Karel van de Woestijne, Jozef L. de Belder en Weremeus Buning.

Hier en nu wil ik enkel nog gewagen van Van Wilderode, die in het bewuste Vlaanderen en hopelijk evenmin in Noord-Nederland is vergeten. Ik wil dit te doen op zeer persoonlijke wijze: met enkele herinneringen aan onze vriendschap én met een gedicht dat ik over hem schreef. Dat gedicht, dat ik opnam in de tweede cyclus, "
Aristocraten" van mijn jongste dichtbundel "Gebleven is de Adel" (2006), gaf ik de titel "Het verlaten erf" omdat de plaats die ik me bij het schrijven verbeeldde me terugvoert naar zijn woonhuis op het ouderlijk erf, aan de Moervaart in zijn geboortedorp Moerbeke. Daar was de Cyriel Coupé (1918-1998) als spelend en rondzwervend kind en knaap het gelukkigst geweest... Daar heb ik hem enkele keren bezocht, eerst als journalist, voor een paginagroot artikel in "Gazet van Antwerpen" (toen nog een krant met een ideologisch profiel, met aandacht voor kunst en cultuur én voor de Vlaamse beweging...) - het eerste in de Vlaamse pers met die omvang -, later als vriend. De luttele uren die ik - in zijn met boeken en kunstwerken getooide woning - doorbracht, pratend o.a. over de nood en over het zo zwakke identiteitsbewustzijn van dit verlamde "Vlaamse volk", waren onvergetelijk (het lekkere sigaartje én het borreltje of glaasje wijn waren er altijd bij...).

Antons minzame gastvrijheid en échte vriendschap vergeet ik nooit en die - zeldzame -deugden komen me telkens voor de geest als ik het gedicht (her)lees of voor een publiek voorlees, dat ik schreef in 1997, toen hij -definitief- in het ziekenhuis te Sint-Niklaas moest worden opgenomen. Lees nu maar:

Het verlaten erf
---------------------------
De moerbeiboom staat thuis verlaten
op 't vadererf in 't oude land.
Ik weet nog hoe wij vreedzaam praatten
over onz' hartepijn: Vlaanderen en de schand'

van een hardleers en lijdzaam volk.
Jij hebt geleerd wat heet verliezen:
het huid, het erf, de varende wolk
die 't welig Waasland kwam versieren.

Jouw liefste lied is binnenin gebleven
gekluisterd aan een kleine plek
en willens nillens uit het lieve oord verdreven,
berg je de grote ruimte, stil en sterk,

van d'oude droom voor dit weerbarstig land.
De dagen gaan, de dagen keren.
Je liederen van weleer,, onaangerand,
zullen het nageslacht weer schoonheid leren.


Wat mij, op een andere wijze en op een andere plaats - maar ook weer in zijn dierbaar Land van Waas - is het gedicht "
Beveren (Cortewalle)" -, waartoe die bekende "waterburcht", zichtbaar vanop de "oude" baan Antwerpen-Gent, aan de linkerzijde. Beatrijs van Craenenbroeck, gedreven secretaresse van de "Internationale Vriendenkring Anton van Wilderode" stelde in de jaren 1990 twee maal een fijn boekje samen met de titel "Cortewalle", met, naast Van Wilderodes gedicht, een reeks vertalingen ervan, o.a. in het Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Latijn en Arabisch. De auteur van dit "Utopia" vertaalde "Beveren" in het Duits. Van Wilderode zei me over mijn vertaling eens: ze doet me aan Rilke denken...

Beveren (Cortewalle)
-------------------------------
De eerste blaren van september vallen
in het verwilderd park van Cortewalle.
Vergiftigd kopergroen vreet in het brons.
De kalken lovertjes van de guirlandes
zijgen geruisloos uit de sierplafonds.

Het clavecimbel van de wind, de regen
als een piano regelmatig tegen
de ruiten zonder hartstocht of gerucht.
De deuren op een dunne kier bewegen
soms even in een onderstroom van lucht.

Het water aan de kelders tekent halen
van halve cirkels, krullen en spiralen.
De vis die naar de oppervlakte schiet
achter een snoer van borrelende kralen
veegt het kasteel uit maar hij ziet het niet.

Anton van Wilderode
(uit 'Ik adem mijn eigen aarde',
vijftig Waaslandse gedichten,
1974)

Mijn vertaling dan:

Die ersten Blätter von September fallen
in den verwilderten Park von Cortewalle
Das Gift von Kupfergrün nagt in die Bronze.
Das Rankenwerk der Kalkgirlanden
sinkt lautlos aus verzierten Decken.

Des Windes Cembalo, der Regen,
wie ein Klavier gans ebenmässig gegen
die Fensterscheiden ohne Leidenschaft oder Gerücht.
Die Türen, einen Spaltbreit offen, rühren
nur eigen Augenblick, bewegt von Luft.

Das Wasser an den Kellern zeichnet Züge
von halben Kreisen, Kringeln und Spiralen.
Zur Oberfläche schiesst ein Fisch
hinter einem schnur von Sprudelperlen her.
Er wischt das Schloss aus, aber sieht es nicht.

(in het Duits vertaald door
Erik Verstraete en opgenomen
in de bundel 'Gebleven is de Adel', 2006)


Ik kom nog terug op Van Wilderode, o.a. met IJzerbedevaartgedichten.

1 opmerking:

Anoniem zei

Geachte heer Verstraete,

In mijn onderzoek naar het leven van de Katharen vond ik uw samenvatting en gedicht. momenteel schrijf ik een thriller-roman waarin dit thema wordt aangesneden. Mijn vraag is of ik de tekst van uw blog aangaande dat thema en het gedicht mag ebruiken als aanwijzing tot het opsporen van de moordenaar?

Met vriendelijke groet,

Marcel J. Slieker

purpletrust@hotmail.com

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland