maandag 16 juni 2008

Anton van Wilderode: mooiste en treffendste gedichten, een keuze

Nu Anton van Wilderode vorige zondag 15 juni - precies op de tiende verjaardag van zijn dood - in "zijn" college (Sint-Jozef-Klein-Seminarie) werd herdacht met een Eucharistieviering, een huldebetoon en een receptie, wil ik hem, vanuit een oude vriendschap én een geestverwantschap, persoonlijk eren, als dichter-letterkundige, als journalist en als vriend. Het mooiste en zinvolste dat ik voor een groot dichter kan doen, is een bloemlezing aanbieden aan de lezers van de Utopia-weblog. Het was immers Anton die mijn eerste dichtbundel "Verloren Land" (1981) bij zijn inleidend gedicht beschreef als een "zoeken naar het spoor van een Utopia dat bestààt". Zelf heb ik twee gedichten over hem geschreven: "Anton van Wilderode 75" (1993) en "Het verlaten erf" (1997), dat ik in mijn vorige blog-aflevering publiceerde. Ik beperk mij tot enkele gedichten in een drie-vier reeksen. Je vindt ze terug in "Anton van Wilderode. Volledig dichtwerk" (1999), samengesteld door Patrick Lateur. Jammer genoeg is lijvige boekwerk niet volledig: inleidende ("gelegenheids")gedichten bij andere dichtbundels - zoals bij mijn "Verloren Land" en bij kunstmappen, catalogi e.d. en een deel van de "Vlaamse" gedichten, met name van de IJzerbedevaartverzen, zijn hierin niet opgenomen. De keuze is persoonlijk, maar ze bevat veel parels. Enkele gedichten verschenen reeds eerder in mijn utopisch internet-dagboek.

Een kind
---------------
De hemel naar alle zijden
op een helder voorjaar vol wind:
eens danste door deze weiden
een eenzaam gelukkig kind.

Wat is van dat kind geworden?
De sloten zijn dichtgegroeid,
het groen werd dof en verdorde,
de meiroos heeft uitgebloeid.

Het spelend kind werd een knaap en
een man, aan de anderen gelijk.

Soms ligt zijn gezichtje te slapen
nog in het water, als ik làng kijk.

(uit 'De moerbeitoppen ruischten', 1943)
-------------------------------------------------------------------------------------
Afscheid
----------------
Het bos dat ik niet meer zie
is het bos dat ik in de aarde
van mijn geheugen bewaarde
met varens tot aan de knie.

Ik blijf wel de schoolknaap die
in schuilhoeken van geblaarte
onmetelijk moed vergaarde
en longen vol poëzie.

Ik ben om het even wie
maar ik adem mijn eigen aarde.

(uit 'Ik adem mijn eigen aarde.
Vijftig Waaslandse gedichten,1974)
---------------------------------------------------------------------------------------------

Het bezoek
(bij Ernest van der Hallen)
--------------------------------------
"Nu wordt het lente" zeiden wij, en keken
vertederd naar het raam. Het koele licht
lag tot een smakke wimpel op zijn deken.
Maar het was winter in zijn wit gezicht.

Wij wisten hoe zijn geest nog werd bewogen
door de bekommering van een schoon getob.
Hij fluisterde. En wij, over het bed gebogen,
vingen de vlinders van zijn woorden op

en droomden van een weerzien op de heide,
"als gij genezen zijt" en wij gedrie
onder de regen van de bloesems rijden
door dit schoon land van gras en poëzie...

Weer waait een voorjaar zonder weerga open
waarin de tuilen van de bomen staan.
Hier zijn de vrienden die vereenzaamd lopen
en die, alléén, naar Scherpenheuvel gaan.

(1948, uit 'In al begonnen vrede'(1993))
---------------------------------------------------------------------------------------

Ballade van de zes ridders
-----------------------------------------
Wij hebben zes ridders voorbij zien gaan.
Zij droegen geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

Hun burcht was een nest van aarde en hout
in de smalle pijp van een loopgracht gebouwd,
maar hun hemel werd beurtelings blauw en goud.

Renaat jeette de eerste; in zijn handen zat wel
nog de tedere vaart van het kinderspel
maar hier, in het vuur, rijpt de korrel snel.


Hij verkeerde zopas nog, vier dagen lang,
binnen de roerloosheid van het gevang -
maar wie bindt de jeugd vast, de wind, het gezang?

Want ziet, op verkenning alléén in de nacht,
wordt hij door een kogel daar opgewacht
en stervensbereid naar de veldpost gebracht.

December en nachtwind en ach, misschien,
een kindergelaat dat zijn thuis heeft gezien.-
Maar een jonge dode van zeventien.


Wij hebben vijf ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

In het land van de Schelde waren zij kind
de gebroeders van Raemdonck, het land van de wind
waar iedere reis aan het water begint.

Hun hart lokt hen weg naar een vreemd avontuur
van een stout bestaan in een hel van vuur;
en God kiest zijn maand zijn dag en zijn uur.

Dan ligt er een als een ster gespreid
in het open veld waar de kruitwolk splijt
en sluit zijn gedicht af met eeuwigheid.

De broer rent schreiend de broer tegemoet
en dan komt de nacht als de trage stoet
van het donker begint op een vlakte van bloed.

Zij liggen tesaam nu, een dubbel kruis,
zo dicht bij de hemel,"zo ver van huis"
in een wereld die leegwaait met puin en gruis.

Ach, waren zij vreemden geweest, men kende
hun namen, hun leven, hun broederlijk ende
als een warme waarachtige Griekse legende.

Maar in Vlaanderen heeft Bernheim, de generaal,
geen tijd en geen lust voor de rest van 't verhaal.
De doden begraven elkaar, ook ditmaal!


Wij hebben drie ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.


Maar onder het vuur en de waanzin bleef
de geest altijd vaardig; die richtte en dreef
één die zijn dromen in lijnbogen schreef.

Joe English, de zuivere knaap en soldaat,
droeg, schoon als een ster in het hemelveld staat,
door een hel van vlammen zijn helder gelaat.

En onder zijn tekenstift groeide gestaag
de zachtste Maria, kind moeder en maagd,
én het kruis van de IJzer dat woorden draagt

die vloeiden zo droef uit zijn schrijvende hand
tot een klacht voor de wereld en voor dit land:
Hier liggen hun lijken als zaden in 't zand.

Hoop op de oogst? Maar de grond was verdord
als een akker van steen waar het zaad ligt verstort
én komt ooit de tijd dat het zomer wordt?


Wij hebben twee ridders voorbij zien gaan.
Zij voerden geen staatsie, geen hoge waan,
zij hadden slechts grauwe kapoten aan.

Die kwamen van ver, uit verschillende stand,
maar vast en voor immer sloot hen de band
van éénzelfde liefde voor éénzelfde land!

De hemel een vuurhoos, het veld een groot graf:
granaten en bommen, het helse geblaf
van de mitrailleuses laat niet meer af.

Een haastige doodlijke kogel boort
zich een weg naar het hart, een zeer kleine poort:
daarlangs vlucht het bloed én het laatste woord.

Dan liggen zij, Lode en Frans, bij elkaar
als twee rode rozen op één altaar,
als twee rode graankorrels op één aar.

En Moeder Vlaanderen, die dit ziet,
én twee moeders in Vlaanderen krijgen om niet
de lege schoot weer gevuld met verdriet.


Wij hebben zes ridders voorbij zien gaan.
Wij hebben zes riddergestalten aan
een zuivere hoek van een toren zien staan.


Vereeuwigd in dezen heeft Vlaanderen gezegd,
zijn àl mijn verkoornen, in 't uiterst gevecht
de gevallene keur voor mijn éérste recht.

Er is geen graniet en geen grafsteen bestand
tegen duister en haat in dit arme land.
En er zijn zelfs geen daders, - van hogerhand!


(IJzerbedevaart 1953)
(uit "Aan de weg timmeren.
Vlaamse gedichten", 1974)
-------------------------------------------------------------------------------------

Eéndrachtig Nederland
--------------------------------------
(IJzerbedevaartgedicht, niet opgenomen in 'Volledig Dichtwerk', Patrick Lateur/ 1999, wel in "De dag begint bij een puin. IJzerbedevaarten in verzen", 1985)
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Eér wij Europa zeggen, - vóór de wereld
een groter thuis wordt voor een tijd van vrede
zijn ons de lage landen lief, ons Noorden!
De toekomst van weer-bij-elkander-horen,
zolang gedroomd verlangd door zoveel vaders
kwam voor de zonen nauwelijks iets nader!

Méér dan wat scheidt (de grenslijn van twee staten,
de klove door vervreemding nagelaten) -
bindt ons gemeenschap van vanouds gedeelde
geschiedenis van weedom en van weelde,
bindt ons besef van waarden en gebreken,
bindt ons vooral de taal waarin wij spreken!

Elkaar weer zién, wéérzien, met open ogen
en bij elkaar te gast zonder vertogen
of tegenstand of temerij - géén hoeders
en géén behoeders, maar een volk van broeders.
Weer in het woud van onze wereld groeien
en als een eikeboom weer lentelijk herbloeien!

(IJzerbedevaart 1983)
------------------------------------------------------------------------------------

Terug
----------
(één van Antons mooiste gedichten, dat autobiografisch is en ons ook "terugvoert" naar Gezelles "Terug" ("Scheef is de poorte van oudheid geweken"), uit één van zijn voornaamste bundels 'De Vlinderboom' (1985), over de laatste levensjaren van Keizer Karel V, Carlos Quinto)
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Al wat mij toekomt uit de keldermond
van mijn verleden wil ik niet vergeten,
wordt werkelijker dan de dag van heden
en vloeit als licht de kamer in en rond.

Soms ligt het stil en krijgt allengerhand
gedaante, vorm en voorkomen van leven,
ik kan het schier zijn oude namen geven
waardoor het weer vertrouwd wordt en verwant.

De muren van de kamer storten in
en leggen toegangen tot vluchten open,
ik kan weer vrij en onbelemmerd lopen
gelijk ik ooit als kind liep op de kim.

Geen opmerkingen:

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland