zaterdag 22 maart 2008

Revolutie tegen het regime: gedichten en gedachten als zweepslagen ! (3)

Al hunkeren wij naar de echte lente, naar het milde voorjaar, toch moeten wij deze kille, bijna winterse paastijd dragen... Beschreef de zopas overleden "grootmeester" -aldus de gestroomlijnde, belgisch-korrekte pers en kijkbuis- Hugo Claus zelfs het -vreemd en onvoorstelbaar- "verdriet" van dit volksvijandige land, dan verwarm ik mijn hart en dat van mijn weerbare lezers opnieuw met gedichten en -nu ook- gedachten tegen die wanstaat, die wanorde en die waanzin. Tegen de verregaande absurditeit ook van het (belgisch) materialisme en tegen het ontbreken van elk volks, nationaal identiteitsbesef bij de geestelijk uitgeholde en verpauperde massa!

Ik begin met de mij héél dierbare en vertrouwde, dichterlijke prozaschrijver, jeugdbezieler en opvoeder, die ik hier al twee maal heb voorgesteld: Ernest van der Hallen (1898-1948), wiens zestigste sterfjaar dit jaar is.

Twee citaten uit zijn 'Brieven aan een jonge vriend', die in zijn tijd én ook nu, volledig haaks staan op de lamme, verburgerlijkte en materialistische tijdsgeest:

"In de strijd is er geen gulden middenweg: het gaat er om boven of onder; we geven niets prijs of we vechten ervoor... Strijd is voor ons vreugde..."

"Wees radicaal, wees principieel; wees absoluut; wees hetgeen de burger noemt: extremist; geef uzelf zonder meten of rekenen, aanvaard de zogenaamde levensrealiteit niet en laat u niet door het leven aanvaarden; geef nooit het strijdbeginsel op."

Even radicaal en fel, maar in een ongemeen scherpe, politieke satire of aanklacht, klonk de stem van die andere Kempenaar en tijdgenoot van "de Nest", die heel andere, politiek wél verregaand geëngageerde tijdens de Tweede Wereldoorlog: Ward Hermans (1897-1992).

Over deze door 1914-'18 gelouterde en gerijpte frontsoldaat aan de IJzer én later fel politiek agitator in het interbellum, tijdens de tweede oorlog en nadien, schreef ik in het "Hulde-Album Ward Hermans", dat de vzw Were Di in 1982 uitgaf: "Ontstonden in de cel (1945-'55!) heel wat bittere opstandige verzen, dan ontpopte Ward zich na 1955 opnieuw als de actiefste en agressiefste polemist, de onvermoeibare aanklager van weleer. Naast talloze bitse, korte schimpstukjes - anekdotisch, pamflettair, soms enkele regels op een naamkaartje, bierviltje, tramkaartje- die kwistig werden verspreid over Vlaanderen, zoals zijn lezersbrieven, schreef hij ook enkele grote satirische gedichten, waarin de ondertoon toch altijd het leed, de diepe verontwaardiging draagt. Wat kon hem in de jongste jaren van Vlaamse loomheid en lafheid (1955-'1981), sterker bewegen dan de GRENZENLOZE DOMHEID VAN DIT VOLK, dat zich steeds opnieuw laat bedriegen?"

Eén voorbeeld van deze bittere satirica is het ongemeen heftig gedicht "Wat zijt gijlie vandaag een laf geslacht!", dat mij doet denken aan Pol de Monts: "Gij lammenadig ras van laffe stommeriken!" - (De jongste weken en maanden weer héél actueel!):

Wat zijt gijlie vandaag een laf geslacht!
Gij die het laatste laat gebeuren!
Nooit liet een ander voorgeslacht
Zijn eigen toekomst zo verbeuren.
Doch ook geen ander wordt nog ooit zo diep veracht!

Waar honderden voor 't eigen recht geslacht,
Die met dat recht niet langer lieten leuren,
Zich liever lieten door de kogels nog verscheuren,
Dan dat het verder voor hun ogen werd verkracht!

Wat zijt gijllie vandaag een laf geslacht!
Wij spuwen u, de lauwen, in uw laffe smoelen,
Opdat gij de verachting in uw vlees moogt voelen!
Vóór dat de laatste bloedgetuigen gaan,
Die sprakeloos en machteloos uw lafheid gadeslaan!

Bovenstaand gedicht, ondertekend "Tijl de Swarte", was Wards rekwisitoor - hoe goed herinner ik mij zijn felheid zonder maat! - tegen de Raad van State die in 1976 de 50/50-verhouding in de taalkaders bij de bestuursambtenaren (Nederlands- Franstaligen) op losse schroeven zette.

Ik beperk me deze keer tot de twee radicale gedachten van de zachtmoedige Ernest van der Hallen én de scherpe poëtische aanklacht van mijn vurige vriend, "de Ward". Over hém schrijf ik de volgende dagen-weken nóg. Alleen dit nog: als dichter is hij - méér nog dan Wies Moens, Vercnocke en Verschaeve, miskend, weggeduwd achter de coulissen van het volksvreemde, nutteloze en zinloze "Vlaamse" (="belgische") "literaire circuit". Anders luidde, vijftig-zestig jaar geleden van Stijn Streuvels, Willem Elsschot, Cyriel Verschaeve, Anton van Wilderode en - de humanitair-sociale - socialist en volkse verteller Lode Baekelmans!

Geen opmerkingen:

Borms Van Severen Van Wilderode Verschaeve Dietsland